dinsdag 27 februari 2018

Ondertussen in Utrecht

Ondertussen hebben we in Utrecht weer een kleine burgemeester. Nauwelijks meer iets om opgewonden over te raken: is al bijna vaste prik de laatste paar jaar. Drie jaar geleden hadden we er een op precies dezelfde plek als nu: langs de Leidsche kade, vlak bij het centrum van de stad. Die van dit jaar is overigens een andere: het is een tweede kalenderjaar, afgelopen zomer geboren, dus die bestond destijds nog niet. Vanmiddag zat-ie boven op een dakrand en leek niet tot enige activiteit genegen. Niet zoals je het hebben wilt. Wat te doen? Je kunt je daar natuurlijk deemoedig bij neerleggen maar ik pak een tak, breek die in stukjes en gooi ze in de lucht. En inderdaad vliegen alle meeuwen op en komen erop af. De belangstelling is van korte duur maar ook kleine burry laat zich nu prachtig zien. Was dat nou slecht van me? Het is niet dat ik hem verjaagd heb of zo, eerder in tegendeel. Het leidde in elk geval tot mijn mooiste waarneming van de vogel tot nu toe.
De ijsvogel vanmorgen in de ijzige Ruigenhoekse polder was trouwens ook prachtig. Zat enige tijd dichtbij op een betonnen rand boven het ijs.
Waarmee we het belangrijkste thema van de laatste dagen ook weer hebben aangestipt: het is koud in Utrecht. En niet alleen in Utrecht. Het ganse land is in de greep van ‘De Russische Beer’, zoals de huidige koudegolf wel genoemd wordt. Ik vind het maar een beer op sokken, eerlijk gezegd. Natuurlijk, het is koud. Maar ’s middags zijn de versnellingen van mijn fiets alweer ontdooit, wat betekent dat het tussendoor alweer minstens rond het vriespunt geweest is. Het is koud, maar ronkende krantenkoppen als ‘De Russische Beer gaat los’ en ‘de koude adem van de Russische Beer’ lijken me wat overtrokken. Dat neemt niet weg dat het oprukkende voorjaar, vorige week nog zo luidruchtig, enigszins pas op de plaats heeft moeten maken. Zelfs een bescheiden stapje terug heeft gezet. Zingende heggenmussen, vorige week nog alom tegenwoordig, zijn ineens veel lastiger te vinden. Ook merel en zanglijster zwijgen meestal en sneeuwklokjes hangen er wat verlept bij. Aan de andere kant: gisteren zong de vink, vanmorgen toch weer een heggenmus, spechten roffelen alsof er niets aan de hand is, nee, het voorjaar laat zich er door een Russische Beer op sokken niet helemaal onder krijgen.

27 februari 2018


Meer urban birding: Notenkraker




vrijdag 23 februari 2018

Arend

Het is nog nauwelijks dag als we in de Krimpenerwaard aan de parallelweg langs de N210 staan. Tegenover ons, aan de overkant van de hoofdweg, wordt het Loetbos als het ware herboren in het vroege ochtendlicht. Een schijfje maan, sterren en in het oosten de eerste zonnegloed. En over het land een ijle, grijze waas van rijp en een beetje grondmist. Het is een prachtige ochtend en die maakt het tot een genot om hier zo vroeg te staan, maar het is er niet de reden voor. Uiteraard niet. Om op een gewone doordeweekse dag bij zonsopkomst in de Krimpenerwaard te staan, daar moet een zeldzame vogel aan te pas komen. Een hele zeldzame in dit geval: bastaardarend. Dwaalgast uit Oost-Europa. Wordt weliswaar tegenwoordig jaarlijks wel in Nederland aangetroffen, maar vrijwel altijd overvliegend, zelden twitchbaar. En ik heb hem nog niet. Het gaat dus wel ergens om, vanochtend. We speuren de contouren van het bos tegenover ons af, op zoek naar beweging. Een kraai. Nog een kraai. Een reiger.
Als al na amper een kwartier wachten een forse roofvogel het bos uit en de polder in vliegt, kalme vleugelslag, brede, diep gevingerde vleugels maar nog net niet zo kolossaal, zo rechthoekig als een zeearend, maakt een golf van opluchting zich meester van het nog bescheiden groepje toeschouwers. Technisch gezien kan ik er niet meer van maken dan een Aquila spec, maar zoveel Aquila’s zijn er meestal niet in Nederland dus we kunnen veilig aannemen dat we bastaardarend binnen hebben. De vogel vliegt over het polderland de wijde wereld in, richting de Lekdijk, waar de vogel gisteren de hele middag verbleef en door honderden vogelaars is gezien. We weten dus waar we zoeken moeten. En zoeken moeten we: met de korte waarneming van zojuist zijn we nog lang niet tevreden.

Je hebt van die dagen dat het allemaal maar moeizaam gaat, dat je eindeloos lang moet wachten en je uiteindelijk tevreden moet stellen met een karige blik op de vogel waarop je zo eindeloos lang moest wachten. Dit keer liep het anders. Vanzelfsprekend was dat allerminst: maandag was de vogel er, nadat enkele gelukkigen hem uit het bos hadden zien wegvliegen, tussenuit gemuisd en was hij de hele dag door niemand meer gezien. En had hij daarmee vele vogelaars gefrustreerd achtergelaten. Maar vanmorgen waren we nog niet eens zo heel lang aan het zoeken langs de Lekdijk toen de melding kwam: nu vanaf ‘hier’ in beeld, met daarbij een kaartje waarop precies de plek en de route erheen stonden aangegeven. Ja, moderne communicatie, soms is het een zegen. Nog geen vijf minuten later stonden we te kijken naar een onvolwassen bastaardarend in een knotwilg in de polder. En nu was het wel tijd voor euforie, voor vreugdedansjes en felicitaties, want de vogel zat dan wel niet zo heel dichtbij maar door de telescoop was-ie toch prachtig zichtbaar. Hij vloog een stukje, zat enige tijd in een losse tak, strekte even de vleugels en dook even later weer op in de knotwilg. En al die tijd zagen we de kenmerkende witte tekening op de vleugeldekveren, en als-ie zijn kop de goede kant op draaide de zware, opvallend gele snavel. En die stoere gestalte, die fiere kop, een echte arend! Alweer een arend, mijn tweede Aquila in minder dan een half jaar. Alsof dat maar gewoon is in Nederland. En zo is weer een mythe uit het vogelboek omgetoverd tot een vogel van vlees en bloed. Dat is wat wij doen: wij halen de mythe uit de vogel, maken wat haast onbestaanbaar leek alledaags, oud nieuws. Best wel jammer eigenlijk. Maar ook rustgevend: weer een vogel minder waar ik zenuwachtig van wordt.

Na half 11 deze ochtend is de vogel overigens verdwenen en daarna door niemand meer teruggevonden. En liet aldus opnieuw vele vogelaars gefrustreerd achter.

21 februari 2018


Meer: Koningseider

dinsdag 6 februari 2018

Dubbeltwitch

En we gaan lekker door met als een dolle zeldzame vogels achterna te lopen. Ja, het zijn feestelijke tijden en dat schept natuurlijk verplichtingen. Dit keer wel wat minder ver. Voor vandaag stond een fijne dubbeltwitch op het programma, iets wat voor mij als OV-vogelaar slechts bij uitzondering haalbaar is. Allereerst naar Arnhem, waar zich op een bedrijventerrein langs de Rijn al een tijdje een mooie groep grote barmsijzen bevindt, met daartussen één zeer mooie (zie de inmiddels talloze foto's) witstuitbarmsijs. Zeldzaamheid uit het hoge noorden die in tegenstelling tot zijn verwanten maar zelden uit dat hoge noorden tot bij ons afdaalt.
Een mooie vogel op een lelijke plek: het is een overbekend thema. Wat moet er van ons worden als ze al die half vergeten rommelhoekjes aan de randen van de steden gaan opruimen? Steengruis en wat schaarse begroeiing omgeven door prikkeldraad, een blinde muur en een roestige container. Maar bij aankomst al meteen de barmsijzen in beeld, een stuk of dertig, en daartussen ook meteen de witstuit gevonden. Die was makkelijk zat. Determinatie van witstuitbarmsijs is in principe een lastige klus. Witte stuit is echt niet afdoende, het is een kwestie van subtiele gradiënten, optelsom van plussen en minnen waarbij lichtval ook nog wel eens een bedrieglijke duit in het zakje kan doen. Maar als die witstuiten er allemaal uitzagen als deze, was er helemaal geen determinatieprobleem. Deze knalde eruit: een hele lichte vogel, met een lichte kop, lichtgrijsbruine bovendelen met opvallende witte lengtestrepen en bijna sneeuwwitte flanken en onderzijde met hele fijne streping en op de borst een zachte, lichtroze tint. Onderstaartdekveren uiteraard zuiverwit en stuit wit met ook al een zwakke rossige tint. Een vogel uit het boekje dus en aangezien de groep af en toe tot op enkele meters afstand foerageerde en af en toe op slechts een paar meter afstand op het prikkeldraad kwam zitten, liet die zich fantastisch zien. Ook de grote barmsijzen waren natuurlijk fraai, maar daar hadden we net wat minder oog voor.

Hongerig naar meer succes snelden we terug naar het station en namen de trein terug naar Utrecht en een andere trein naar Houten Castellum. Van daar op weg voor de tweede opgave van de dag: ross’ gans langs de Lek bij de Steenwaard. Ik ben waarschijnlijk een van de weinigen die de vogel eerder gedipt heeft: anderhalve week terug met Erik konden we hem niet vinden. Dat moest vandaag even rechtgezet. Dat bleek nog niet zo eenvoudig. Vanaf Schalkwijk langs de dijk mooie groepen brandganzen en een leuke groep rietganzen, maar van het ross’je vooralsnog geen spoor. Nog geen meldingen op Waarneming ook tot nu toe, en anderen wisten ons te vertellen dat ze al een tijdje vergeefs op zoek waren. Dat stemde niet optimistisch; ik moest vrezen voor de dubbele dip in plaats van de dubbeltwitch. Maar, we waren al bijna bij Culemborg, het veerpontje was al in beeld, toen Toon een wit gansje ontdekte in een watertje in de uiterwaard tegen de rivier aan die hier inmiddels Lek heet maar verder dezelfde is als die bij de witstuitbarmsijs. Kon nauwelijks missen natuurlijk maar niet te vroeg gejuicht: eerst maar eens de telescoop opgezet. Die toonde inderdaad onmiskenbaar ross’ gans. Een parmantig wit gansje met zwarte vleugelpunten, klein van stuk, kort nekje, rond kopje, kort snaveltje: nogmaals uit het boekje. Ondanks de afstand waren de karakteristieken goed herkenbaar en dat maakt natuurlijk alle verschil. Zeldzame dwaalgast uit Noord-Amerika of ontsnappeling uit vogelkooi? Het is de vraag die bij dergelijke types altijd aan de orde is. Maar deze heeft geen slechte papieren: hij is ongeringd, heeft onbeschadigde vleugels en houdt afstand. We geven hem zolang het voordeel van de twijfel. Totdat de hoge heren van de CDNA hun oordeel vellen. Tot het zover is mogen we spreken van een topdag.

4 februari 2018

zondag 4 februari 2018

Klapekster

Het is de laatste jaren een beetje vaste prik: mijn eerste klapekster zie ik begin februari op het Wekeromse zand. Dat komt zo: enkele kilometers daarvandaan wordt dan in Lunteren de Dutch Birding Vogeldag gehouden en tussen de oude verhalen over vroeger en de hedendaagse verhandelingen over de modernste determinatieperikelen vind ik altijd wel de tijd om er even zelf op uit te trekken. En het Wekeromse zand is een van die plekken, een van de vele nog steeds, waar je de droef stemmende verhalen over de teloorgang van de natuur in Nederland, zoals bijvoorbeeld Casper Jansen die ons in de Volkskrant dagelijks voorschotelt, voor even kunt vergeten. Want het is hier nog prachtig. Woest, ongerept, nou ja, ongerept, ook het Wekeromse zand heeft zich vermoedelijk te houden aan de beheersplannen die de beherende instanties voorschrijven maar het heeft in elk geval de schijn. Heideglooiingen, zandduinen, vliegdennen en zilveren berkenstammetjes en wat plukjes bos, alles glimmend in het zonnetje tegen de asgrauwe achtergrond van een wegtrekkende winterse bui. En dus die klapekster, een prachtige klapekster die van boomtopje naar boomtopje verhuisde, af en toe in de hei wegdook maar telkens daar toch weer zat in een van zijn boomtopjes. Nou is klapekster natuurlijk niet echt een DBA-waardige soort. Op de Dutch Birding Vogeldag gaat het over ross’ meeuw en witbandzeearend, over raddes boszanger en grote trap (hoewel vandaag ook uitgebreid werd ingegaan op de determinatie van de tjiftjaf, wat verbazend interessant was), maar wie de klapekster niet eert, is de langstaartklauwier niet weerd, zeg ik altijd maar.

3 februari 2018