donderdag 27 april 2017

424: Blauwe rotslijster

Dat twitchen van ons, als dat dan nergens anders goed voor is, en dat is het natuurlijk niet, dan is het in elk geval goed voor een mooi verhaal. Een echt verhaal, met onverwachte wendingen, wisselende kansen, wisselende stemmingen en uiteindelijk eind goed al goed. Zoals een verhaal hoort te zijn, in elk geval als het je eigen verhaal is. Want als het je eigen verhaal is, wil je natuurlijk wel dat het goed afloopt.
Ik had al een half jaar geen nieuwe soort, geen lifer voor Nederland gezien. Ach, denkt u, en u haalt uw schouders op en leest verder in de krant. Daar heeft u natuurlijk gelijk in maar bij een bepaald soort vogelaars gaat dat op den duur toch een beetje knagen. Dus toen het bericht binnenkwam van een blauwe rotslijster, tweede voor Nederland en voor mij nog nieuw op mijn Nederlandse lijst … U begrijpt het. Alleen: Vlieland. Slechter kan niet, voor een OV-twitcher als ik. Dus er moest iets geregeld. Het was een spannende avond maar om kort te gaan: er werd iets geregeld en de volgende ochtend zat ik met Jeroen bij Ronald in de auto op weg naar Harlingen. Al gauw werd de vogel terug gemeld dus dat kwam wel goed, meenden we. In Harlingen dreigde nog even een kink in de kabel toen we bij de kaartverkoop met nog tien minuten te gaan in de rij belandden achter een aantal mensen die wel allemaal ruzie leken te willen maken met de loketbediende, omdat de prijs die ze moesten betalen veel hoger was dan ze zelf berekend hadden, omdat ze zojuist de snelboot had gemist en nu haar kaartje wilde omboeken (als ze nog langer bleef zaniken zou ze opnieuw de boot missen, om over ons maar te zwijgen) of omdat ze alvast een fiets wilde huren of nee, toch maar niet of ja, toch maar wel, maar uiteindelijk glipten we nog net op tijd aan boord. Nu kon er niets meer misgaan, meenden we.
Echter …
Met één ding hadden we geen rekening gehouden: met de grillen van een vogel. ‘De vogel zelf is de zwakste schakel.’ We waren er blind vanuit gegaan dat als de vogel, een nachttrekker immers, er ’s ochtends nog was, hij de hele dag wel zou blijven, maar we waren al om Richel heen en voeren al op de veerdam aan toen een Dutch Bird Alert: ‘net in vlucht gezien door 30 - 40 man, heel hoog wegvliegend naar west, ter hoogte van dorp uit beeld verdwenen’.
Ik laat het aan de verbeeldingskracht van de lezer over om zich een voorstelling te maken van de stemming aan boord.

De boot keerde niet om dus er restte ons niets anders dan op Vlie van boord te gaan, fietsen te huren en om te beginnen naar de plek te fietsen waar amper een kwartier eerder een blauwe rotslijster, tweede voor Nederland en nieuw op mijn Nederlandse lijst, hoog naar west was weggevlogen. Ter plaatse geen spoor van een blauwe rotslijster; slechts vogelaars die ons wisten te vertellen dat er geen spoor meer was van een blauwe rotslijster. Om onszelf moed in te praten overwogen we de ‘oude-plektheorie’: de beste plek om een vogel die er vandoor is terug te vinden, is de plek waarvandaan hij er vandoor is gegaan. Er is altijd kans dat-ie daar terugkeert, hielden we ons voor. Was vanmorgen ook al gebeurd, wisten sommigen ons te vertellen. Maar toen was-ie lang niet zo hoog en ver weggevlogen als nu, voegden anderen eraan toe. Met de moed der wanhoop zochten we alle puinhopen, alle steenstapelingen, de vele rommelhoekjes en alle dakranden aan de oostkant van het eiland af, fietsten naar het dorp en om de vuurtoren, zochten daar alle geschikte veldjes en puinvlaktes en nog meer dakranden af en keerden terug naar de oostkant. We hielden de moed erin en zochten nogmaals alle puinhopen, alle steenstapelingen, de vele rommelhoekjes en alle dakranden af maar de moed zakte ons steeds dieper in de schoenen. Steeds mistroostiger, met almaar treuriger gezichten reden we onze rondjes. Van de rotslijster geen spoor. Elk vertrouwen in een goede afloop was verdampt, nee, dit werd een hele zure dip.
Maar toen, vele rondjes over de oostpunt van het eiland verder, vele speurende blikken op puinhopen, steenstapelingen, rommelhoekjes en dakranden later, toen kwam opnieuw de ommekeer, en opnieuw met een Alert. De woorden van Guus Jenniskens om 14:14 uur waren kort maar krachtig: ‘Nu hier!’. Als door toverhand gedirigeerd keerden we met zijn allen westwaarts en fietsten ons de longen uit het lijf om uiteindelijk bezweet en buiten adem te arriveren bij een huisje bij de bosrand met een rommeltuintje en wat bosranden en een norse bewoner die het niet zo had op deze plotselinge belangstelling voor zijn stekkie. Maar we waren er nog niet klaar mee. Minuten lijken uren op zo’n moment. Wachten, speuren en toen ineens: blauwe rotslijster bovenop een dode boomstam! De euforie die dan bezit neemt van dit groepje normaliter verstandige volwassenen die ineens hun verstand en hun volwassenheid lijken kwijt te zijn, het is hartverwarmend. Bevrijdend. Wat is het heerlijk om even helemaal niet volwassen te zijn maar je volkomen te laten bedwelmen door iets zo onbelangrijks als een blauwe rotslijster! Maar wat een vogel! Wat een kleur! En dat lijf, zo langgerekt, die lange snavel, dat lange achtereind. Af en toe liet hij zich prachtig zien. Ja, dit was toch wel een hele prettige afloop. Het maakte dat we met heel veel meer plezier konden terugdenken aan de prachtige buienluchten van vandaag, aan het grillige Vlielandse duinland, de gekamde bosjes, de duinweiden met tapuiten en die ene beflijster op camping Langepaal. Prettige bijkomstigheden nu, maar dat had zomaar heel anders kunnen zijn.

26 april 2017


Meer: Grijze strandloper

dinsdag 25 april 2017

Afgelopen weekend …

… weer eens een dagje naar het Gooi geweest. Aanleiding was een koereiger in de Bovenmeent. Die liep ik nog bijna mis. Kon ‘m nergens vinden maar toen ik even Waarneming raadpleegde, bleek-ie vanochtend gezien te zijn op de plek waar ik een klein uurtje eerder nog gestaan had, verderop in de nieuwe plasdras langs de Melkmeent. Opnieuw daarheen: bleek-ie daar vlak langs de weg open en bloot door de vegetatie te lopen banjeren. Op amper tien meter, mooi tintje rosse of beige of hoe noem je dat op borst en kruin: een prachtbeest. Maar zo had-ie er een uurtje eerder niet bijgelopen.
Verder is ook de Bovenmeent niet meer wat-ie ooit geweest is. Bijna alles is er ofwel droog en flink verruigd, ofwel nat en dan te diep. Die fijne en altijd zo vruchtbare afwisseling van drassig land en ondiep water, ook hier wordt die alsmaar schaarser. Ik had nog wel twee verre zwarte ruiters en een handvol kluten, maar verder maar bar weinig steltjes. Wel eenden want die kunnen wel wat met water: pijlstaarten, slobeenden, krakeenden, wintertalingen, maar dan weer geen zomertalingen. Purperreigers, grote zilverreigers, snor en sprinkhaanzanger, twee mooie lepelaars, blauwborst, ja, er was natuurlijk altijd nog wel wat te beleven. Waarschijnlijk ben ik verwend.
Door het Spanderswoud en over de natuurbrug richting Westerheide. Op en rond de Aardjesberg niet één beflijster en ook al geen paapjes. Ja, het blijft moeizaam deze lente, het blijft zwoegen. Bijna niets gaat vanzelf. Wie herinnert zich niet vorig jaar om deze tijd, toen zich de ene zeldzaamheid na de andere aandiende? Ja, waarschijnlijk ben ik verwend. Wel een hele mooie koekoek hier, en diverse gekraagde roodstaarten. Zingende veldleeuweriken, die heb je hier nog en die zijn natuurlijk veel meer waard dan die ene forsters stern of grote kanoet vorig jaar op Texel. Verderop ook boomleeuwerik, twee tapuiten ook nog en op de terugweg in de Zanderij Crailo een best wel fraaie witoogeend. Al met al had ik niets te klagen.

Waar je nog wel volop van die fijne en altijd zo vruchtbare afwisseling van drassig land en ondiep water hebt, is Waverhoek. En dat merk je. We waren er zondagochtend op excursie met vogelwacht Utrecht: tientallen kluten, een groepje kemphanen, diverse zwarte en groenpootruiters (vooral sommige zomerkleed zwarte ruiters waren adembenemende schoonheden), kleine plevieren, hier wel twee mannetjes zomertaling, een watersnip, teveel om op te noemen. Dan wel geen koereiger hier, maar verder was er veel meer te beleven. Een onzichtbaar porseleinhoen riep vanuit een rietbosje. Zeven regenwulpen over ons heen naar noord. Twee tapuiten. Snor, sprinkhaanzanger, overal rietzangers, prachtige blauwborsten en ver weg eindelijk mijn eerste gierzwaluw.
Die gierzwaluw verdient nog een paar woorden. Al geruime tijd wachtte ik op mijn eerste van het jaar. En niet alleen op mijn eerste gierzwaluw trouwens. Ook koekoek wilde maar niet lukken (tot gisteren). En kleine karekiet: mijn eerste had ik al een week terug maar ze willen maar niet doorzetten. Tussen al het rietzangergeweld vandaag niet één. Na een voortvarend begin lijkt het voorjaar een beetje vast te lopen. De stroom aan nieuwe lentevogels is gestokt. Daar zullen het koude weer en de venijnige noordenwinden wel niet vreemd aan zijn. Maar vandaag dus eindelijk mijn gierzwaluw. En in de Groene Jonker, een kilometer of vijftien verderop, ineens een stuk of vijf boven ons. Verderop zwermden er zelfs een stuk of twintig in de lucht. En kort daar weer na foerageerden er zeker dertig boven de plas en klonk ook dat heerlijke gieren van ze, een fijne lentebode, en het is nog helemaal niet gezegd dat dat dezelfde waren als daarvoor. Die dynamiek, dat er het ene moment niets is en ze je het volgende met tientallen om de oren kunnen vliegen, dat vind ik zo geweldig aan de vogeltrek. En dat je dan ineens, na weken wachten, de koekoek hoort, in al zijn simpelheid ook al zo’n fijn lentegeluid. En dat je dan vanuit de auto op weg naar huis zomaar nog een gierzwaluw ziet vliegen: dat je daar nou zo hard naar had lopen zoeken! Ineens lijken ze overal te zijn.
Verder in de Groene Jonker net als eerder te Waverhoek zwarte en groenpootruiters, zei het een paar minder, maar juist veel meer kemphanen, in alle soorten en maten waaronder alweer diverse carnavalesk uitgedoste mannen. En mooie dwergmeeuwtjes, een paar zwarte sterns, fraaie zwartkopmeeuwtjes over ons heen, een grote groep grutto’s met mooie ijslanders ertussen, een oeverloper en een bontbekplevier. Onder meer. En een juveniele slechtvalk die de hele massa eenden en steltjes op de plas de lucht in joeg.

23 april 2017

woensdag 12 april 2017

Ecolinde

Uiteindelijk komt het erop neer dat we van Vorden naar Ruurlo gelopen zijn. Amper tien kilometer. Dat we daar drie dagen, twee overnachtingen voor nodig hadden, is misschien wat overdreven. Al hebben we wel wat omwegen gemaakt, tussen Vorden en Ruurlo. Maar een omweg was het natuurlijk al van begin af aan. We waren in Vorden vertrokken bij weliswaar lenteachtig maar tamelijk fris en meest bewolkt weer. We wandelden rond kasteel Vorden, we wandelden langs veld en beemd, door bossen en over akkers en ruigtelanden en langs boomsingels en houtkades en oude lanen en kwamen aan in Ruurlo bij zonnig en warm zomerweer zodat de winterjas, bij vertrek nog onontbeerlijk, overbodige ballast was geworden. En namen in Ruurlo de trein terug naar Vorden. En verder, natuurlijk, want wat moet een mens in Vorden?
Afijn, het ging natuurlijk om Ecolinde, onvolprezen en gelauwerde B&B van René en Irene van der Veer. Hij een oud-NOSman met 25 dienstjaren en bekend met groten der aarde als Paul Witteman en Maartje van Weegen, zij een verre nicht van Harriët. Ecolinde, gelegen in het onbeduidende Linde, naast de molen / theater waar op onze eerste avond Joris Linsen optrad. We zijn niet geweest. Naast het Proathuus, buurtcafé maar sinds enkele maanden gesloten. Midden in de dorpskern, zou je kunnen zeggen, met misschien wel tien optrekjes om ons heen, als je ‘om ons heen’ ruim genoeg neemt. En als je ‘om ons heen’ nog wat ruimer neemt, om ons heen de binnenlanden van de Achterhoek, een romantische schildering van velden en akkers en bosranden en ‘beneden’ een fraai soort beekdal. Ach, qua hoogteverschil stelde het bar weinig voor, het zijn hier natuurlijk de Alpen niet, het is hier slechts Nederland, maar het was er laag en drassig met een paar plasjes met wat kieviten als bewijs en met zeeën van bloeiende pinksterbloemen waar het op zondagochtend, toen ineens de zon scheen en het warm was, ineens wemelde van de oranjetipjes, prachtige vlinders met, de naam zegt het al, oranje tipjes aan de vleugels. Twee keer keerden we na onze dwalingen terug naar Ecolinde, om ons te laten verwennen door het luxueuze bed met trilfunctie waardoor we ons heerlijk lieten masseren. En twee keer trokken we de volgende ochtend weer de Achterhoekse binnenlanden in, dat gematigde landschap waarover het zo lastig is iets lovends te zeggen dat je niet over half Nederland zou kunnen zeggen maar dat toch zulk aangenaam gezelschap is, onderweg.

Het was ook een kastelentocht. Een tocht langs vijf kastelen en ook wat dat betreft van Vorden naar Ruurlo.
We begonnen met Huize Vorden. Het meest kasteelachtige van allemaal: stoer, robuust en zonder al te veel franje en omgeven door een slotgracht, maar misschien net iets te veel opgeknapt, te mooi opgetut, wat wel enig afbreuk deed aan dat oorspronkelijke karakter van stoerheid en eenvoud. Mooi stukje omringend kasteelbos waar het jonge en veelkleurige lentegroen ontbolsterde en waar groene en grote bonte spechten en boomklevers en in de bijbehorende waterpartij drie mandarijneenden. Exoten, maar toch hele fraaie eendjes en leuk om die zo ‘als wild’ tegen te komen.
Tussen Vorden en Linde in lag Huize Kieftskamp, een fraai en statig landhuis omgeven door idyllische velden, fraaie lanen, oude bomen en weelderige landgoedbossen besprenkeld met bosanemonen en pollen dotterbloemen op de slootkanten en met boomklevers, appelvinken, grote lijsters en middelste bonte spechten. De laatste was natuurlijk een beetje de doelsoort van het weekend maar in het meest geschikte stukje bos, een stukje paradijs op aarde waar wolken van krentenbloesem tussen de bomen zweefden en waar er de voorbije dagen geregeld gemeld waren, daar kon ik die ternauwernood vinden. Lang gezocht en uiteindelijk één moment de baltsroep gehoord. Verder bleven ze hier zwijgzaam en verborgen. Amper een halve kilometer verderop echter, langs een oude laan met oude beuken, vond ik er twee die zich wel mooi lieten zien. Ik zag ze ’s ochtends vroeg toen ik er in mijn eentje was, en later die ochtend met Harriët nog mooier. Ze klauterden aan stammen, hingen onder takken en joegen elkaar af en toe achterna, allemaal soms dichtbij en geruime tijd mooi vrij zichtbaar. Zo zien we mibo graag.
Na een ruime omzwerving door de Achterhoekse binnenlanden bereikten we Huize Onstein, omgeven door veel minder luisterrijke zandgrondbossen zoals ze in Nederland heuvelrug na heuvelrug begroeien. Onstein is heel anders van karakter. Niet zozeer het huis zelf, dat was sierlijk en fraai als Kieftskamp. Maar het lag ver weg aan het eind van een oprijlaan die door goudgepunt smeedwerk hermetisch was afgesloten. Dat maakte het huis afstandelijk, teruggetrokken, weerbarstig. Een bordje ‘streng verboden toegang’ wekte ook al geen gastvrije indruk.
De volgende dag passeerden we op weg naar Ruurlo Huize Zelle, weer zo’n mooi en statig landhuis, dit keer vlak langs de weg gelegen en niet omgeven door bos maar door veld.
In Ruurlo tenslotte heerste Huize Ruurlo, dat het aristocratische van Kieftskamp paarde aan de stoere ridderlijkheid van Vorden. Een fraai kasteel.

Verder nog wat? Ja, vogels natuurlijk. Naast de mibo's zaterdag onderweg ineens een rode wouw in de lucht, toch een beetje de droomsoort van zo’n weekend in het oosten des lands, een elegante rover met rossige tinten en gevorkte staart. Trekt dezer dagen in redelijk aantal door maar het is toch altijd afwachten of en wanneer je er eentje zult treffen. Blijven zelden lang ter plaatse. Deze draaide fraai zijn rondjes en trok langzaam in noordelijke richting. Toen ik even niet oplette, zat er ineens een tweede bij. Ze werden lastig gevallen door twee plaatselijke buizerds en gingen uiteindelijk door naar noord. Verder geelgorzen hier, heerlijke geelgorzen en dat is altijd een feest. En fitissen natuurlijk, alom fitissen, vorige week nog zo schaars, en alom zwartkoppen ook. Mijn eerste bonte vliegenvangers van het jaar en mijn eerste gekraagde roodstaarten en zo zette het voorjaar stapje voor stapje en vierden we telkens een klein feestje. Boompiepers, jodelende wulpen, roepende steenuil, grote lijsters en fraaie goudvinken, ik zal u er verder niet mee vervelen maar ook wat vogels betreft was het een geslaagd weekend.

9 april 2017













donderdag 6 april 2017

De zwakste schakel

De zwakste schakel, dat zijn altijd de vogels zelf. Ik had het mooi gepland: effe heen en weer naar Muiden, dat kon nog wel voor het werk. Vouwfietsje was beschikbaar, de route stond op google-maps, het was een mooie zonnige ochtend, wat kon er misgaan?
De zwakste schakel dus: de vogel zelf. Die was er niet. Niet op de plek waar-ie gisteren tot het eind van de dag gezien is, in dat plukje riet aan het IJmeer en op dat metertje kiezelstrand ernaast. Ik had er mooi zicht op, op dat plukje riet en dat metertje kiezelstrand, maar geen roodsterblauwborst daar. En ook niet verderop, waar aan de binnenkant van het dijkje wat rietland was, wat open grasland en een waterloop, en aan de buitenkant een mooi oud stuk populierenbos waar af en toe de cetti's zanger zong. Ik heb het nog meegemaakt dat je alleen voor cetti’s zanger dit reisje ondernam, en als het moest nog wel verder weg ook. Ja, cetti's zanger, daar kon je mee thuiskomen. En liefst zes zwartkopmeeuwtjes over, mauwend, hoog in het blauw. Zo wit: net engeltjes. Twee krooneenden op het IJmeer, ijsvogeltje, zingende rietzangers en ook nog twee geoorde futen, ja, het was een heerlijke ochtend.
Maar die roodsterblauwborst, die bleef wel een beetje knagen. Vooral toen-ie een uurtje na mijn vertrek toch weer teruggevonden bleek. Een stukje verderop weliswaar maar ook daar had ik uitvoerig staan kijken en staan luisteren. Dus aan het eind van de middag: ach, waarom niet? Ik ga gewoon nog een keer. Nou was inmiddels wel de wind flink aangewakkerd, was het behoorlijk kil en lieten overwaaiende wolkenvelden niet al te veel ruimte voor de zon, en toen ik om een uur of zes aan kwam fietsen bleek de vogel sinds half twee niet meer gezien. Zag er niet goed uit, helaas. Grote zaagbekken, grote zilverreiger over, lepelaar over, jonge havik over, maar verder was het betrekkelijk stil. Met vier man wandelden we traag heen en weer terug over het dijkje, stonden af en toe stil om te luisteren en om een rietoever of een struikje af te speuren. Af en toe rietgors, achter ons nog een enkele keer cetti's, uit het riet flarden van rietzanger. De lucht trok open en de wind leek wat te gaan liggen, maar het mocht allemaal niet baten. In de schemer zong een paar honderd meter verderop nog een blauwborst, maar die klonk wel erg gewoontjes. Nee, roodsterblauwborst bleef de zwakste schakel vandaag.

5 april 2017


Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2017/09/wij-de-loosers.html

maandag 3 april 2017

Noordwijk


Een schitterende lentedag, onafgebroken zonnig en met weinig wind. Dat beloofde wat. Maar om te beginnen ging ik op het vouwfietsje zomaar ineens hard onderuit. Remmen met één hand aan het stuur (in mijn andere een mobieltje, ik moet het eerlijk toegeven, maar relevant is dat niet want ik keek op dat moment netjes voor me, vandaar dat ik remde, al heb ik geen idee meer waarvoor). Veel te hard remmen, geen idee waardoor, alle controle kwijt en vervolgens lag ik op de grond. Nou ja, geen drama, ik stond op, voelde dat ik in elk geval nog heel was, dat alles nog werkte, stelde een bezorgde automobilist die gestopt was (wat is de mensheid toch lief, soms) gerust en moest, toen die weer was doorgereden, onmiddellijk in de berm gaan zitten. Liggen. Zitten. Nee, toch nog even liggen. In het natte gras, kon me niet schelen, want ik was ten prooi aan een acute misselijkheid. Een kwartier later of zo stond ik op, nog wat wankel, constateerde dat alles nog werkte, mobiel, verrekijker, vouwfiets, en vervolgde aanvankelijk nog wat strompelend met fiets aan de hand mijn tocht. Nou ja, tot zo ver mijn avontuur. De verdere dag wel half beurs op het vouwfietsje gezeten. Was niet altijd een pretje.
Dit alles op weg naar de plek, vlakbij Noordwijk, waar ook gisteren weer de siberische taling was gezien die daar al geruime tijd rondhangt en die ik daar anderhalve maand geleden nog gedipt heb en toen tot volmaakt onbelangrijk heb bestempeld. Maar hij zat er nog steeds dus ‘m vandaag toch maar weer belangrijk gemaakt en een tweede poging ondernomen. Niets beters te doen.
Ter plaatse echter slechts enkele verre eendjes met pal tegenlicht: viel niets mee te beginnen. Maar, dachten de aanwezigen, misschien lukt het beter vanaf de andere kant, met zonnetje achter en misschien ook wel dichterbij. Dus die kant op gefietst. Op de Rijnsburgerweg aangekomen echter weinig zicht op de betreffende velden. Wel een weggetje het land in. Geen bordje 'verboden toegang', geen bordje 'eigen weg'. Ik denk dan altijd: als ze vinden dat het niet mag, moeten ze dat er maar bij zetten. Het weggetje liep dood op een boerenerf waar de twee vogelaars die ik aan de andere kant ook al ontmoet had, aan het onderhandelen waren met ... de vader? De zoon? De heilige geest? God mag het weten maar deze gaf ons uiteindelijk toestemming om twee minuten te kijken. Misschien hebben we er drie van gemaakt maar verder hebben we ons keurig gedragen. Om de beurt door de enige telescoop gekeken die we in de gauwigheid hadden opgezet (voor meer was niet eens ruimte), prachtig de taling gezien, vrij dichtbij met zonnetje achter op de slootkant, en onder dankzegging afscheid genomen. Geen onvertogen woord.
Daarna naar de Achterweg gefietst voor de dwerggorzen die daar al de hele winter verblijven. Ik was daar al twee keer eerder geweest maar het was zo dichtbij … En ze blijven leuk. Aangekomen vooral kneuen, putters, rietgors, graspiepers. Twee veldleeuweriken laag over en hoog een havik. Dan hoor ik vanuit de diepte van het braamstruweel een zacht, scherp getik, en begint de klopjacht. Nou ja, klopjacht … Een paar keer de vogel horen tikken vanuit ondoordringbaar kreupelhout, een paar keer enige tijd op gepaste afstand staan turen en staan wachten, een paar keer de vogel zien wegvliegen naar een struikje verderop en er dan maar weer achteraan gesjokt. Uiteindelijk loon naar werken: dwerggors mooi vrij in beeld, onder andere prachtig dichtbij en met zon achter in een kaal boompje. Het was mijn mooiste van drie keer.
De resterende tijd besteed aan wat je eigenlijk het liefste zou doen: struinen, in dit geval door de duinstrook tussen Noordwijk en Katwijk, en maar zien wat ervan komt. In dit geval: zingende kneu, zingende boomleeuwerik, vos. Leuk, maar niet iets dat je je over een jaar nog herinnert. Daarvoor blijft af en toe een twitch vooralsnog noodzakelijk.

2 april 2017