vrijdag 10 maart 2017

Lente!

Op een ochtend, de winter is nog maar nauwelijks voorbij, wat heet: was-ie al voorbij dan? De meeste mensen hopen vermoedelijk nog stiekem op een elfstedentocht. Goed, de zon schijnt en in de middag voel je 'm al branden op je huid; de vroegste vogeltjes zijn al aan het zingen geslagen en een zweem van jong groen is verschenen op de kale grond. Maar 's morgens is het nog bijtend koud, bedekt een vliesdun laagje ijs de sloten en tekent rijp het landschap ...
Op zo'n ochtend dus, het kan ook tegen de avond zijn als het laatste schemerlicht de schaarse wolkenflarden rood kleurt en winterse kou weer de stad in trekt. Dan kan het gebeuren dat ineens de zanglijster zingt. De zanglijster, dat is die vogel die op zó'n moment als een hoge­priester zit te orakelen in een verre boom. Luidkeels en bij decreet kondigt-ie het voorjaar af. Als een Russische president. En de bomen mogen nog kaal zijn, ganzen mogen nog in breed uitwaaierende vluchten de hemel doorboren, dan is het voorjaar definitief begonnen. Daar helpt geen moedertjelief aan.

Zo treedt stukje bij beetje de winter terug en maakt plaats voor de lente. De lente die voetje voor voetje voortschrijdt en telkens nieuwe mijlpalen passeert, volgende ankerpunten achter zich laat. De eerste dag dat de heggemussen zingen. De eerste ochtend, nacht is het eigenlijk nog, dat de merels van zich laten horen, nachtegalen van de gewone man zoals ik ergens las. De eerste bloeiende bomen in de straat, het eerste bloeiende speenkruid in het bos, en dan: de eer­ste tjiftjaf! En zo verder. Telkens begint het voorjaar een beetje opnieuw. Telkens zet het een volgende stap en niets, geen depressie, sneeuwstoring of plotseling invallende koude, geen Er­win Krol of minister-president kan dat tegenhouden. En telkens opnieuw vieren we een klein feestje.

dinsdag 7 maart 2017

Grutto's

Dit keer eens niet een zeldzaamheid maar een mooi en traditioneel oer-Hollands verschijnsel: polders vol grutto’s die over elkaar heen buitelen en elkaar schreeuwend najagen door het luchtruim. Meer lente dan dat wordt het niet in Nederland. In het plasje aan de Korte Maatskade in de Eempolders vond ik gisteren een groep van zo’n 600. Af en toe gingen die op de wieken en dan klonk massaal hun baltsgeroep. Er zaten ook de nodige ijslandse grutto’s tussen, een soort turbo-grutto’s: net iets warmer van kleur, net iets fraaier getekend en trouwens ook subtiel anders van bouw. En, de naam zegt het al, afkomstig van IJsland. Blijven de wat fletser gekleurde vogels grotendeels in Nederland hangen, deze moeten nog een halve oceaan over voor ze aan broeden toe zijn.
Ook elders in de polder was de lente van de grutto al volop aangebroken. Tegelijkertijd heerste er nog de winter, winter van duizenden ganzen die nog de weilanden bevolkten. Mooie tegenstelling vind ik dat altijd, typisch voor het vroege voorjaar. Het is een botsing van jaargetijden.
Die ganzen, daarvan lijken er wel elk jaar meer te zijn maar grutto’s in de Hollandse polders, dat is rap een zeldzamer verschijnsel aan het worden. Het roept al bijna nostalgische gevoelens op. Herinneringen aan vroeger, aan, ja, aan polders vol grutto’s dus. Vroeg in het voorjaar heb je die nog steeds wel, als ze tijdens de trek massaal neerstrijken in de natste stukken land. Maar later, als de trek voorbij is en die grote groepen weer zijn vertrokken, en als veel van die natte stukken weer zijn opgedroogd, dan resten toch vooral weer lege polders waar je de grutto’s met een lantaarntje moet zoeken. Al moeten er plekken zijn waar ze ook dan nog volop vertoeven, want waar blijven anders al die duizenden vogels die dezer dagen op geschikte plekken pleisteren?
Het maakt wat weemoedig, die massale aanwezigheid, die bruisende polders in het licht van de lege weilanden later in de zomer. Dat heeft vast en zeker te maken met iets uit het verleden dat in het heden verloren dreigt te gaan. Maar dat hoeft het niet altijd te zijn. Soms is het moeilijk te begrijpen waar je nostalgisch van wordt en waarvan niet. Zo had ik vandaag ook zo’n vlaag van weemoed toen ik in de Gagelpolder een bosje sneeuwklokjes zag bloeien. Dat is toch nog geen zeldzaam verschijnsel aan het worden? Het zal ook wel met oud worden te maken hebben: meer verleden dan toekomst inmiddels. En dat verleden, dat staat inmiddels wel vast, dat kan niemand je meer afnemen. Wat je nog aan toekomst tegoed hebt, dat moet je nog maar afwachten. Dat is overigens geen exclusief voorrecht van de oudere jongere, of de jongere oudere zo je wilt. Mijn dochters, echt nog heel jong, luisteren tegenwoordig ineens weer af en toe in een vlaag van verstandsverbijstering met volle overgave naar K3. Terwijl ze op andere momenten toch een heel fatsoenlijke muzikale smaak hebben. Nostalgie, roepen ze dan, als je ze vraagt of ze daar onderhand niet te oud voor zijn.

6 maart 2017




woensdag 1 maart 2017

Albertville ‘92

Ons bewustzijn, heel ons gedachteleven is ingebed in een oceaan van verleden, van het deuntje dat we in ons hoofd hebben tot de plotselinge flitsen van herinnering aan een al bijna vergeten gebeurte­nis lang geleden. Herinneringen aan bijna niets soms, die volmaakt willekeurig de ge­dachten binnen treden. Even proef je eraan, een gevoel zo vluchtig, zo onaanraakbaar dat het, zodra je het grijpen wilt, je tussen de vingers glipt. En je weer met lege handen staat, als een kind dat teveel kastanjes in zijn armen wilde verzamelen en ze allemaal liet vallen. Alleen een smaak blijft achter.

Overheerlijk is de smaak van de Olympische winterspelen van Albertville '92. Die smaken naar Ménétréols sous Vatan in Frankrijk. Naar de ochtendzon die binnen schijnt in ons slaap­kamertje waar de verwarming de hele dag hoog staat en dat zodoende een eilandje van warmte vormt in ons koude huisje, zelf weer onderdeel van een eilandje in het lege landschap rondom.
Ze smaken naar het saaie Frankrijk waar niemand met vakantie heen gaat, waar je anders alleen met de trein langs komt, denkend van 'asjeblieft niet hier' en verlangend naar de heuvels en de ber­gen verderop. Ze smaken naar de lege, de trage en zinloze schommelingen van een land­schap dat niets te verbergen heeft en ook niets om het achter te verbergen.

Omgeven door die onbegrensde leegte sleten we enkele dagen in een gîte aan een erf met water­put en keffend hondje. Rondom wat huizen en schuren en wat kaal geboomte: ons eilandje in deze zee van kaalheid waarin her en der nog enkele van zulke eilandjes van landschap dreven. Een boerderijtje tussen opflakkerend geboomte. Een eenzaam stukje bos waarin de wind kraakte en schuurde. Een rijzige groep populieren met maretakken als stukjes zomer in de kale kruinen. Een bende roeken op het land. Winters Frankrijk waaraan toch al een vleugje voor­jaar kleefde, voorjaar van vink en geel­gors.
Temidden daarvan ondergingen we het alledaagse Frankrijk. De stille drankkamers van een­zame hotelletjes in de periferie van het internationaal toerisme. Dorpsjongeren die een partijtje pool spelen in hun stamcafé. En de televisie die ons liet delen in Frank­rijks aard en emoties, in Frankrijks massacultuur. Zoals de meteo: het weerbericht op zijn Frans. Wild gebarend en ademloos voort ratelend voorspelde een soort clown ons dagelijks depressie na depres­sie, wees ze aan op de oceaan: die morgen, die overmorgen, die vrijdag: Dé Lá Pluíe, met op elk woord een eigen klemtoon alsof-ie ons zijn onheil wilde aanprijzen. Er was ook een dame die in nachtclub­achtig gewaad en met sterren om haar heen, als een soort toverfee haar verhaal als een spraakwaterval uit één stuk over ons uit stortte. Zonder hoorbare onderbreking sloot ze telkens af met een bijna zwoel ‘bon soirée et a demain’, waarbij haar stem plotseling omlaag boog en zachter werd en op haar gezicht een ongelooflijk lieve glimlach uit­brak, alsof ze ons, ondanks haar voorspellingen, alle goeds van de wereld toewenste.

Maar bovenal ondergingen we Frankrijks Olympische neurose. Frankrijks euforie om de dub­bele zege in het Ski Artistique: de 'bochelmannetjes' die over hobbeltjes omlaag skiën en twee keer een artistieke sprong maken. Frankrijks helden: Fabrice Guy en Sylvain Guillaume die goud en zilver wonnen op de Noordse combinatie. En Frankrijks desinteresse in het Patinage en Vitesse, waarvan in de krant niet meer was te vinden dan enkele schamele uitslagen. Onder het kopje 5 km Hommes dat volgde op de 5 km Classique Hommes en 10 km Classique Dames, zodat geen enkele Fransman begre­pen heeft dat het hier om hardschaatsen ging en niet om langlaufen.
Elke Olympische uitzending was omgeven door een uitgebreide reclamespot van de hoofd­sponsors die toch al voortdurend prominent in beeld waren: Candia/Yoplait, Mars et M & M's, en Coca Cola, pour les Grande Moments du Sport. En elke dag sloot de presentator op Antenne 2 in ruitjesblouse de uitzending af met de woorden Vive le Sport, alsof-ie een godheid aanbad. Ja, Frankrijk was in de ban van zijn Albertville disneufquatrevingtdouze.

Ach, de nostalgie, hoe nutteloos maar wat smaakt ze zoet.


Meer buitenlandse zaken: Porto

Bultruggentwitch

Effe heen en weer naar Den Helder, alweer Den Helder, voor een bultrug die daar sinds gisteren rondzwemt in de marinehaven. Een bultrug! Een echte walvis, al is het maar een kleintje: jongensdromen, zeemanslegendes, ik kon de lokroep weer eens niet weerstaan. Aangekomen bij een hek met zicht op het water waar-ie zou rondzwemmen: buien en zon en een stevige, koude wind maar vooralsnog geen bultrug. Dat duurde zo een half uur, blijkbaar is het met walvissen niet anders dan met zeldzame vogels, maar dan ineens iets dat lijkt op een fontein, of wat daarvan over was, verwaaiend in de wind. Enige tijd later verscheen-ie boven water. Kort, maar veel minder kort dan bijvoorbeeld de gemiddelde bruinvis. Even later nog een keer. Het is niet heel veel wat je ervan ziet en je vraagt je af of je het wel mooi mag vinden, zo’n walvissenrug kortstondig boven water, of het wel de verre reis waard is. Want wat zie je nou eigenlijk? Je ziet nog niet de helft van het beest, maar toch is het voldoende om dat besef tot stand te brengen: er zwemt daar een walvis! En op een of andere manier is dat toch indrukwekkend. Dat het vanaf het moment dat-ie boven water kwam zo lang duurde, dat je zoveel vis, nou ja, walvis zag langskomen voordat eindelijk het laatste stukje weer onder water was verdwenen. Het mag dan maar een kleintje zijn naar walvissenbegrippen, maar vergelijk dat met die bruinvis die ik later aan de andere kant vanaf de zeedijk zag. Die is alweer weg voordat je met je ogen hebt kunnen knipperen.

28 februari 2017


En dan nog deze: Zwarte ooievaars