maandag 30 mei 2016

Jonge grutto's

Een zondagochtend in juni. De zon scheen af en toe wazig tussen de brede wolkenvelden door. Het was een milde zomerochtend en de voorspelde zware buien waren nog in geen velden of wegen te bekennen. Werkzaamheden van de NS rond station Utrecht maakten voor mij als OV-vogelaar zo goed als elke verdere bestemming tot een overlevingstocht. Kortom, het ideale moment om weer eens mijn eigen achtertuin (in zeer ruime zin, onze tuin meet feitelijk niet meer dan enkele vierkante meters) met een bezoek te vereren: de polders rondom Tienhoven. De weilanden, de boomlanen aan de horizon, de ruige slootkanten, de plasjes en de drassige terreintjes, ze smaakten me goed. Wat me vooral opviel: zo ontzettend veel stukken polderland die er nog ongemaaid bij lagen. Overal zeeën van hoog en wuivend gras in verschillende tinten groen en af en toe rood van de zuring. Subtiele kleuren, subtiel golvend in de wind, zo verschillend van het strakke, kort gekapte groen dat we gewend zijn. Prachtig! Nieuw beleid? De grutto’s en de tureluurs gedijden er in elk geval goed bij. Geregeld zag ik de grutto’s elkaar luidruchtig najagen in de lucht, al jaren een steeds schaarser natuurverschijnsel. Ook de tureluurs waren vrij talrijk rond de nieuwe plasjes en drasjes in de Bethunepolder. Dat smaakt natuurlijk naar meer en je stelt je dan al gauw allerlei mooie soorten voor. Zomertalingen, watersnippen, kemphanen, maar uiteindelijk moest ik genoegen nemen met een paar kleine plevieren, wat slobeenden en wat krakeenden. Af en toe zong een graspieper. Wie weet keert op deze manier ooit de veldleeuwerik terug. Zou een mooi begin zijn.
Maar verder geen klachten hoor. Toen ik ineens een paar schattige kopjes boven de vegetatie zag uitsteken, was mijn ochtend volmaakt: jonge grutto’s in een bed van vers gras.

29 mei 2016


Meer uit het Utrechtse: Groenling

zondag 22 mei 2016

419: Nr. 9

Toen gisteravond dat bericht doorkwam: ‘rode rotslijster bij Zelhem in de Achterhoek’, ik moet eerlijk zeggen, ik was eerder verbijsterd, bijna geïrriteerd zelfs, dan verheugd. ‘Nou ja! Alweer?’, flapte ik eruit. ‘Het zal toch niet waar zijn? Houdt het dan nooit op? Moet ik nou morgen alweer …?’ Mijn huisgenoten lachten erom. Ze begrepen al wel hoe laat het was. Zelf had ik bijna de neiging thuis te blijven, ik was wel toe aan weer eens een rustig weekend. Maar natuurlijk zat ik vanochtend om half 8 in de trein naar het oosten, op weg naar mijn negende lifer dit jaar, mijn zevende in zo’n vijf weken en mijn vierde alweer in mei. Iedere vogelaar die je momenteel spreekt heeft het erover, het is een onontkoombaar gespreksonderwerp: die absurde samenloop van omstandigheden die leidt tot wat voor ons verreweg het beste voorjaar is ooit. We hadden al forsters stern (vijfde voor Nederland), westelijke baardgrasmus (zesde voor Nederland), zwartkoprietzanger (nieuw voor Nederland), balkankwikstaart (nieuw voor Nederland), steltstrandloper (vierde voor Nederland) en grote kanoet (tweede voor Nederland en los daarvan een onwaarschijnlijke soort), en dan laat ik alpenheggenmus (gedipt) en vale gier (veel te gewoon) nog buiten beschouwing. En nu weer rode rotslijster: dertiende voor Nederland. Is er een gemeenschappelijke oorzaak? Een gemene deler? Of is het louter toeval, inderdaad een absurde samenloop van omstandigheden?
Ik kan maar één ding bedenken: we zijn tegenwoordig met zoveel, met zoveel kennis en met zulke goede apparatuur in het veld, dat steeds minder zeldzaamheden aan onze aandacht ontsnappen. Al zullen het er best nog aardig wat zijn. Er zijn er natuurlijk altijd meer dan er gevonden worden en als het evenwicht verschuift, dan krijg je dit. Een optimistische gedachte want het zou betekenen dat we dit vaker gaan meemaken. Nog een paar jaar en we staan allemaal boven de 450.
Daarbij krijgt het vogels kijken en het verschijnsel zeldzame vogels en honderden mensen die komen kijken, in de media steeds meer aandacht, wat nog eens honderden extra paren ogen oplevert. Die produceren weliswaar geregeld onzin of oncontroleerbare claims (het aantal meldingen van ‘zekere’ balkankwikstaarten is sinds de Texel-vogel aanzienlijk toegenomen en ook de vale gieren-claims druppelen na de vogels van de Alblasserwaard nog wat na, al zit daar af en toe ook wel een echte tussen, het is er de tijd voor), maar een enkele keer komt men met een onweerlegbare nieuwe zeldzaamheid op de proppen. Zo ook deze rode rotslijster, een prachtige adulte man, in tegenstelling tot de vogel van Den Helder enkele jaren geleden, waaraan in tegenstelling tot de vogel van Den Helder geen discussie zal kleven: van blauw bloed is geen sprake. Hij werd gevonden bij een boerderij zomaar ergens in de Achterhoek waar op andere dagen vogelaars vermoedelijk bijna even zeldzaam zijn als rode rotslijsters. Maar niet vandaag. Vandaag staan we er met tientallen, en verspreid over de dag vermoedelijk met honderden te genieten van deze vogel uit het Zuid-Europese bergland. De vogel foerageert tijdens de anderhalf uur die we aan hem besteden op de akker rond een boom in het veld, niet al te dichtbij maar toch prachtig te zien. Af en toe vliegt hij al dan niet met prooi naar de boom waar hij dan even in een van de onderste takken vrij zichtbaar gaat zitten, waarna hij steeds weer de akker op gaat. Eén keer zag ik hem plotseling fel omhoog vliegen en even een acrobatische vlucht ondernemen, waarna hij naar de akker terugkeerde met iets groots, misschien een meikever in zijn snavel. Het is een prachtige vogel. Het blauwgrijs van bovenzijde en kop combineert fraai met de warm oranjerode onderzijde. Grote witte stuitvlek, fiere kop en lange snavel maken hem helemaal af: een vogel uit het boekje.

Ik denk weleens (best vaak eerlijk gezegd): wij twitchers, wij lopen maar als makke schapen achter al die zeldzaamheden aan. Dat leidt tot existentiële vragen. Zijn wij wel helemaal vrij? Of zijn wij dwangmatige neuroten die zodra er een zeldzaamheid valt, niet anders kunnen dan er achteraan te gaan. Op straffe van het mislopen van … ja, van wat eigenlijk? Is dit nog wel leuk? Is dit niet een erg beperkte manier van natuurbeleving?
Ik bazel maar wat natuurlijk, maar om dergelijke vragen de kop in te drukken combineer ik zo’n twitch altijd graag met een rondgang door de nabije omgeving van waar de betreffende zeldzaamheid is neergeploft. Om iets op te snuiven van wat die omgeving nog meer te bieden heeft. In dit geval: velden, akkers, bosranden, hagen, boomlanen. Het typische coulisselandschap zoals we dat sinds mensenheugenis kennen van de Achterhoek. Dat ook hier de meer kritische soorten als zomertortel, kwartel, veldleeuwerik, geelgors en wielewaal schaars of zelfs uitermate zeldzaam geworden zijn, hebben we ten overvloede kunnen constateren. Geen enkele veldleeuwerik vandaag, uiteraard geen zomertortel en ook geen kwartel. Wel een enkele keer geelgors en één keer de judeljo van een wielewaal. Het was karig, als we even die rotslijster buiten beschouwing laten, die natuurlijk een irrelevant incident is. Maar wel volop zwarte en gekraagde roodstaarten en die zijn ook wat waard.

21 mei 2016


Meer: To see or not to see



zondag 15 mei 2016

418: Grote kanoet

Alweer naar Texel: voor de vierde keer in ruim een maand. Voor, als het allemaal goed gaat, mijn zesde lifer binnen vijf weken! Zes lifers in vijf weken: dat zijn bijna hallucinerende cijfers die herinneren aan je vroege jeugd. Toen had je nog weleens zes lifers op een dag, maar dat is heel lang geleden. Er gebeuren rare dingen de laatste tijd. De geweldigste soorten, de een nog zeldzamer dan de ander, vallen als rijpe appeltjes van de denkbeeldige bomen en wij twitchers hollen er maar achteraan. Soms denk je: is het niet wat veel allemaal? Ja, het is wel wat veel allemaal en soms heb je even de neiging dit keer maar eens te passen. Maar een grote kanoet, nog zeldzamer dan de steltstrandloper van eergisteren, die kun je toch niet laten lopen? Dus sta ik voor de vierde keer in ruim een maand aan dek van de Dokter Wagemakers, trotseer de koude noorderwind en tel mijn zegeningen. Mocht het niet gaan lukken vandaag, ach, met vijf lifers binnen vijf weken, zeven al dit jaar, heb ik natuurlijk niets te klagen en waar zou ik sowieso over klagen? Mocht het wel lukken, ja, dan is dergelijke relativering natuurlijk niet aan de orde, dan is het mijn achtste dit jaar en bovendien een onwaarschijnlijk zeldzame, zo zeldzaam dat de ANWB-gids, standaardwerk voor vogelaars, er slechts een kort stukje achteraan in het boek aan wijdt. Relativering gedijt natuurlijk vooral bij tegenvallers.
Het voorafje is smakelijk. Dwergsterntje in de Molenkolk, noordse stern in de Ottersaat, steltkluut en temmincks strandloper in Dijkmanshuizen en in het grasland achter Utopia tussen de daar nog steeds bivakkerende rotganzen een betrekkelijk zeldzame zwarte rotgans. Vandaag is het allemaal bijzaak. Nog verder naar het noorden moeten we, tegen de koude noorderwind in, want op de waddendijk bij de Volharding moeten we zijn, nog voorbij De Cocksdorp, waar je zicht hebt op de hoogwatervluchtplaats waar gistermiddag de grote kanoet is ontdekt. Onderweg ontmoet ik enig pessimisme: mensen zijn al vanaf vanmorgen vroeg vruchteloos aan het zoeken maar, zo wordt me verteld, de koude noorderwind heeft het water zo hard de Waddenzee in gestuwd, dat de meeste platen al onder water staan terwijl er van de kanoet nog geen spoor is. Helemaal plausibel komt mij dat eigenlijk niet voor: ik zie tot ver op het wad nog best wat zandbanken die afgeladen zijn met steltjes die allemaal de komende uren nog naar de Volharding zouden kunnen verhuizen. Onderweg zie ik mooie vluchten over het water scheren dus voor al te groot pessimisme lijkt het me nog wat vroeg. En als dan inderdaad de eerste melding binnenkomt: ‘vogel bij de Schorren opgevlogen naar noord’, spoed ik me richting de Volharding.
Als ik daar aankom, zitten we er nog maar met een man of twintig in de luwte van de dijk. Maar nadat de vogel door enkele gelukkigen heel kort gezien is (ik was helaas niet een van hen), stromen de vogelaars massaal toe en al gauw zitten we met zeker 150 te kijken naar hoe diverse groepen steltjes over de Waddenzee komen aangevlogen en de zandplaat tegenover steeds voller raakt. Het zijn vooral rosse grutto’s die de plaat bezet houden, een paar duizend rosse grutto’s, de meeste fraai in zomerkleed. Daarnaast zien we onder meer kanoeten, bonte strandlopers, drieteenstrandlopers, zilverplevieren en dwergsterns. Het is een geweldig spektakel. Waar heb je eigenlijk die grote kanoet nog voor nodig? Ze krioelen door elkaar heen en om de haverklap gaat de hele boel massaal de lucht in. De herschikking die dat elke keer oplevert biedt perspectief, denken we, want die grote kanoet willen we natuurlijk toch. Maar wordt vooralsnog niet teruggevonden. Pas na pakweg anderhalf uur is-ie heel even te zien, als ik de mensen om me heen moet geloven: een paar tellen krijgen sommigen hem min of meer herkenbaar in beeld. Maar dan vliegt de boel alweer op en verdwijnt de vogel onzichtbaar achter een duinrandje midden op de plaat. Naarmate op de plaat de rust toeneemt, neemt onder ons de onrust toe. De meeste van ons hebben de vogel nog geen seconde in beeld gehad. Af en toe wordt er iets geroepen van honderd meter verderop en hollen we met zijn allen die kant op. En even later weer terug, telkens in de hoop vanuit een ander standpunt wel zicht op de vogel te krijgen. Lange tijd vergeefs. Even wordt de vogel weer vrij gezien en in de groep klinkt het gejuich van de vogelaars die hem tijdig in de smiezen hadden, maar opnieuw verdwijnt hij achter het lage duintje.
Dan, het water is alweer aan het zakken en de groep overtijende stelten begint zich iets meer te verspreiden en biedt daardoor iets meer ruimte, dan wordt de vogel eindelijk teruggevonden. En nu is-ie wel langdurig en geregeld helemaal vrij zichtbaar. Het is nog steeds vrij ver maar door de telescoop en inmiddels met het zonnetje in de rug is hij goed herkenbaar: een forse, wat plompe strandloper met een bijna zwartachtig front van borst en voorhals, een gespikkelde witte buik en opvallende rode plekken in de dekveren op de rug. Een zeventje geef ik hem, maar eigenlijk doet die zeven hem geen recht want dat moment van herkenning, dat besef oog in oog te staan met een vogel die van zo ver afkomstig is, het besef iets te zien dat je nog nooit eerder gezien hebt, dat is wel het dubbele aantal punten waard. Hoe dan ook heb ik het ermee te doen en ik heb er vrede mee. Ik haast me naar mijn fiets om de boot van 7 uur te halen. Wat met de koude noorderwind achter gemakkelijk lukt.

14 mei 2016


Meer: Nr 9

vrijdag 13 mei 2016

417: Steltstrandloper

Twaalf jaar geleden is het alweer dat we met Vogelwacht Utrecht een driedaagse in het Lauwersmeergebied hielden. Leuke dagen maar met betrekkelijk weinig echte toppers. Zondag bezochten we nog even de Ezumakeeg om daarna, vroeg in de middag, via de Flevo (temminckjes, herinner ik me) naar Utrecht terug te keren. En toen, net voor we Utrecht binnen reden, het bericht: steltstrandloper in de Ezumakeeg!
Mag je dit een dip noemen: vogel gemist voordat hij was ontdekt, in plaats van nadat hij was vertrokken? Dan was het een flink zware. Misschien hebben we wel over hem heen gekeken. Beest heeft er geloof ik wel een week gezeten, alle kans dus nog om dit recht te zetten. Maar het waren nog de dagen dat ik dacht: ‘ik ga niet voor zo’n vogel meteen weer helemaal terug naar de Keeg’. Ja, lang geleden inderdaad. Tegenwoordig zou ik de volgende ochtend de trein genomen hebben. Maar toen dus niet, en toen dus geen steltstrandloper voor mij. En in de jaren daarna ook niet. Ik wil het vooral niet erger maken dan het is maar twaalf jaar lang heb ik daar toch wel een klein beetje spijt van gehad en twaalf jaar lang heb ik gewacht op de kans om mijn misser goed te maken. Dus toen gisteravond een steltstrandloper gemeld werd in Limburg, stond mijn dagbesteding voor vandaag bijna vast. Moest-ie alleen vanochtend nog even teruggevonden worden.
Dat gebeurde al tamelijk vroeg, dus om 8 uur zat ik, met Hans, in de trein naar Roermond. Helemaal niet gespannen hoor, helemaal niet zenuwachtig, het is maar een vogel, immers. Af en toe keek ik even op Waarneming en zag dat de vogel zopas nog was gezien. Of juist dat-ie al een half uur lang niet meer was ingevoerd. Het zal toch niet … Zo wisselden geruststelling en onrust elkaar af, tot we in Roermond de trein uitgingen en geen tijd meer hadden om daarvoor op de telefoon te kijken. We waren veel te druk met het zoeken van de route Roermond uit. Toen we die eenmaal gevonden hadden, was het verder een makkie. Verontrustende alerts bleven intussen uit: geen nieuws was weer eens goed nieuws en eenmaal ter plaatse zagen we de telescopen al staan en mocht ik een kijkje nemen door die van Pim: steltstrandloper binnen!
Heerlijk is dat: lifer nr. 7 alweer dit jaar, en de vijfde in amper een maand tijd. Wat een tijden maken we mee! En wat een vogel! Hij liep vlijtig te foerageren in het ondiepe water langs de oever en naderde op een gegeven moment tot op amper 25 meter: schitterend! En wat een apart gevalletje: het heet een strandlopertje te zijn maar de lange poten, lange nek en lange snavel doen eerder aan een ruiter denken. Maar ook daarvoor klopt er van alles niet. De poten zijn bijna des steltkluuts, vooral mooi zichtbaar toen-ie zich even in droger terrein begaf, en de snavel heeft een aparte lichte buiging die herinnert aan krombekstrandloper. Die echter weer veel compacter van bouw is. Ook het verenkleed was opvallend, met onder andere die donkere schubben op de buik die bijna samenvloeien tot een sperwerachtige bandering, en het toefje roze op de wang. Onmiskenbaar steltstrandloper dus, vierde voor Nederland en eerste voor mij. Een dik uur staan genieten en daarna door de velden terug gedwaald naar Roermond. Het was weer volbracht.

12 mei 2016


Meer: Grote kanoet






Thuis

De afgelopen week naar Texel geweest voor een balkankwikstaart, paar dagen naar Gorssel wat ook nog een zwarte wouw opleverde, en naar Hardinxveld-Giessendam voor negen vale gieren maar liefst, en tenslotte, na bijna een week (!), eindelijk weer in mijn eigen Gagelpolder geweest. En nee, geen balkankwikstaart en geen vale gieren daar, zelfs geen zwarte wouw, maar wel zingende zwartkoppen en tuinfluiters en fluitenkruid dat kniehoog bloeit, een visdiefje jagend boven de sloot waar kikkers luid maar onzichtbaar kwaken. Ook nog een fraaie visarend laag over en dat doet toch nauwelijks onder voor zwarte wouw of vale gieren. Even leek hij aanstalten te maken te gaan staan bidden boven het plasje maar uiteindelijk trok hij toch gauw door naar noordoost. Intussen staan de meidoorns in volle bloei en vliegen al de eerste libellen. In het gras staan massaal de volmaakt radiair-symmetrische pluizenbollen van uitgebloeide paardenbloemen zilverachtig te glinsteren in het kleine beetje zonlicht dat ons vanochtend gegund is: hoe een bloem als-ie is uitgebloeid bijna nog mooier kan zijn dan wanneer hij bloeit! En in een boomsingel in de Ruigenhoekse polder, één gebiedje verderop, zong weer voor het eerst de spotvogel. Het is zo’n klein feestje waarvan je er in de lente zoveel hebt. De eerste tjiftjaf, de eerste fitis, de eerste zwaluw, de eerste koekoeken en gierzwaluwen en nu dan de eerste spotvogel: het is een tijd van feestjes, telkens weer.
En zo kun je nog wel even doorgaan. Het voorjaar heeft zich inmiddels volledig uitgestort, ook over de Gagelpolder, en het is elk jaar weer een wonder hoe dat elke plek omtovert tot een pastoraal paradijs waar de bijtjes zoemen en de vlinders fladderen en alle vogels het hoogste lied zingen. Een zee van lentegroen in vele tinten overspoelt het landschap, opgetuigd met guirlandes van gele, witte, paarse en blauwe bloemen.
Geniet ervan zolang het nog kan, want over een paar weken is het alweer zomer. En natuurlijk is ook de zomer fijn, maar het mist toch die prikkeling, die dynamiek, die overvloedigheid die de lente zo kenmerkt. Het groen verliest veel van zijn kleurenrijkdom, de vogels worden stiller, steeds meer bloemen raken uitgebloeid en steeds meer bermen en weilanden zijn plat gemaaid.

10 mei 2016


Meer uit het Utrechtse: Achtertuin


dinsdag 10 mei 2016

Vale gieren

En toen waren er weer vale gieren in Nederland. Een groep van elf was zaterdagmiddag bij Breskens ons land binnen gevlogen en was in de Alblasserwaard nabij Hardinxveld-Giessendam neergestreken om te overnachten. Het is tegenwoordig een jaarlijks verschijnsel: groepen van soms wel tientallen gieren die bij warme zuidenwinden vanuit Zuid-Europa onze kant op dwalen en dan onwennig in ons platte polderland verzeild raken. Of dat betekent dat het goed met ze gaat, omdat ze met zoveel zijn dat er af en toe een paar de wijk moeten nemen, of juist dat het slecht gaat omdat er in hun broedgebied niet voldoende te vreten voor ze is en ze daarom gaan zwerven, daar zijn de geleerden nog niet helemaal uit. Dat ze met veel zijn is wel een vaststaand feit, maar de voedselproblemen die E.U.-wetgeving in Zuid-Europa teweeg heeft gebracht, zijn dat ook.
Intussen dateerden ondanks die toegenomen frequentie mijn laatste vale gieren alweer van negen jaar geleden: een groep bij Oss tijdens een van de heftigste influxen die we al die jaren hebben gehad. Sindsdien nooit meer, ook niet in het buitenland, dus vale gieren stonden hoog op mijn verlanglijstje. Maar de ervaring leert ook dat ze vrijwel altijd de volgende dag zodra de zon voldoende kracht heeft en er een lekkere thermiek is ontstaan, weer vertrekken. Terug naar het zuiden. Dat moest ik dus wel voor zijn. Vorig jaar bij Apeldoorn was dat mislukt. Vanwege de voorspelde bewolking in de ochtend meende ik wel tot na negenen te kunnen wachten maar van bewolking was in het geheel geen sprake en toen ik op de fiets vanuit Apeldoorn op weg was, ontving ik al de berichten dat de groep was opgevlogen en bezig was weg te trekken. Daarom dit keer de eerste trein genomen die me even voor negen uur in Hardinxveld-Giessendam bracht. Dat leek me een veilige marge. Ik verwachtte niet dat ze eerder dan een uur of tien zouden vertrekken. Eerder zou het nog niet warm genoeg zijn. Eerder later: vorig jaar was het tien uur geweest maar toen was het eind juni en was de zon dus al veel langer op. Toch hield ik onderweg angstvallig de berichten in de gaten. Geen nieuws was echter goed nieuws en zo stapte ik in Hardinxveld met een gerust hart de trein uit. Het was desondanks een hele geruststelling toen ik een kwartier later ver weg in het weiland die dikke gestaltes in de bomen zag zitten: mijn vale gieren waren alvast binnen. Nu kon er niks meer misgaan. Ik voelde me als een wielrenner die alleen op de finish afkomt en het honderden meters voor de meet al zeker weet en met zijn vuisten in de lucht slaat: dit gaat helemaal goed komen.
Ik voeg me bij de meute, stel mijn telescoop op en het genieten kan beginnen. Want het is prachtig, die kolossen, als olifanten tussen de takken die diep doorbuigen onder hun gewicht. Het is ook een beetje absurdistisch: daar zijn die bomen helemaal niet voor bedoeld! En die gieren ook niet. Ik sta amper vijf minuten te kijken als een meisje te paard onder de gieren doorgaat en die één voor één de lucht in gaan. Het is machtig mooi: enige tijd cirkelen ze met zijn negenen boven het bosje. Dan trekt de groep naar het noordwesten en verdwijnt langzaam uit beeld.

Was ik nou weer net op tijd? Dat moet geen gewoonte worden, want dat gaat een keer mis. Hun vertrek was veel vroeger dan we allemaal verwacht hadden. Te vroeg, vonden ze zelf blijkbaar ook, want enkele kilometers verderop bij Brandwijk waren ze weer naar beneden gekomen en daar zaten ze weer, als lamme olifantjes in de bomen. Eentje werd lastig gevallen door een kraai. Machteloos volgde hij met zijn kop zijn kwelgeest, tot hij tenslotte maar een boompje verder ging zitten.
Het wachten was nu op het ultieme moment dat ze echt zouden vertrekken. Dat kon nog wel even duren maar we kwamen onze tijd wel door. Het was even over elf toen de eerste gier opvloog, zich al cirkelend hoog verhief en uiteindelijk naar zuidoost afgleed. Even later, om tien over elf en inmiddels lekker warm, waren ze allemaal in de lucht. Een machtig en imponerend schouwspel: een bel van inmiddels toch weer negen enorme gieren die zowat recht boven ons om elkaar heen cirkelden. Mediterrane taferelen in Hollands polderland. Uiteindelijk hielden ze op met cirkelen en gleden ze in rechte lijn naar het zuidoosten. Nog een paar keer zijn ze in het daarop volgende uur opgepikt, daarna is er niets meer van ze vernomen.

8 mei 2016