zaterdag 23 april 2016

415: Spijbelen

Spijbelen, zo kun je dat eigenlijk wel noemen: geen zin om me alweer te laten commanderen door een zoveelste melding van een zeldzame vogel in Nederland. Dus toen gisteren (‘het moest niet gekker worden’ hadden we nog tegen elkaar gezegd nadat velen van ons met westelijke baardgrasmus de tweede lifer in een week hadden gescoord. Het werd nog veel gekker:) de eerste zwartkoprietzanger voor Nederland, de dag daarvoor gevangen, geringd en weer losgelaten in de Ooijpolder, net zingend hoorbaar bleek vanaf de Kerkdijk bij Ooij, gewoon mijn eigen ding gedaan: tochtje naar de Stulpheide bij Lage Vuursche. Daar had ik zin in. En dat beviel me eerlijk gezegd uitstekend: drie beflijsters op de hei waarvan er een zelfs even ging zitten zingen, tapuit, in Beukenburg mijn eerste fluiter van het jaar, bij de Hoogekampse plas een prachtige rode wouw over en alles bij elkaar vier nieuwe jaarsoorten. Niet slecht, voor een lokaal tochtje van een paar uur. Maar ondertussen bleef het toch een beetje knagen, met die meer dan tweehonderd meldingen van zwartkoprietzanger op Waarneming: had ik niet een fatale fout gemaakt? Zou ik hier geen spijt van krijgen? Dus vandaag moest ik eraan geloven, vond ik. De eerste trein, 7 minuten voor 7 uit Utrecht, kwart voor 8 in Nijmegen (de eerste piep was toen al binnen: vogel nog zingend ter plaatse) en met een gerust gevoel op de fiets richting Ooij. Daar aangekomen een paar handenvol blije vogelaars: zij hadden ‘m! Ik nog niet. Ongeveer anderhalf uur stond ik daar te wachten, met inmiddels tientallen in stilte onderaan dat dijkje, luisterend naar koekoek en naar grasmus, naar zwartkop en winterkoning, af en toe was heel even iets te horen dat wat mij betreft even goed een karekiet kon zijn (en dat dus misschien ook wel was want die zijn er ook alweer), een fraaie visarend over als steuntje in de rug, toen hij eindelijk wat begon te zingen. Een paar keer, dan wel niet luid, daarvoor was het net te ver weg, maar wel betrekkelijk duidelijk: een bodempje van min of meer karekiet met daarop een garnering van scherpe uithalen en indringende fluittonen. Een keer klonken, geheel volgens het boekje, de hoge, schelle tonen voorafgaand aan het karekietengepruttel. Mooi, ondanks de afstand. Zwartkoprietzanger was binnen: nieuwe soort voor Nederland en mijn derde lifer in twee weken! Dat dat nog mogelijk is als je inmiddels boven de 400 bent aangeland, ik had het niet voor mogelijk gehouden. En eh, nee, geen spijt van mijn dagje spijbelen gisteren.

Als toegift nog (nog steeds? Vijf maanden geleden had ik ‘m daar al) een fraaie ijsduiker op de Bisonbaai, aanvankelijk op amper tien meter afstand en mijn vierde dit jaar alweer. Een belachelijk getal in dit verband dat alles zegt over de veranderende status van de soort: allang niet meer de zeldzaamheid die het vroeger was.


23 april 2016




woensdag 20 april 2016

Net op tijd rptd

Toen de vogel vlak langs me heen was weggevlogen, herinnerde ik me weer hoe ik op station Overvecht had staan aarzelen bij de trein naar Almere. Die zou niet langs Weesp gaan en over een kwartiertje zou er een trein rechtstreeks gaan. Uiteindelijk toch maar ingestapt: ik zou vast in Hilversum wel kunnen overstappen en zo zou ik wellicht een kwartiertje winnen.
En dat kwartiertje, dat bleek cruciaal. Want toen ik op mijn bestemming arriveerde, zag ik al een handvol vogelaars staan turen door verrekijker of telescoop. Ongetwijfeld naar de draaihals, een prachtig spechtje waarvan de meeste mensen waarschijnlijk als ze hem zouden zien niet zouden geloven dat het een spechtje is. Maar toch een spechtje, een betrekkelijk zeldzaam spechtje bovendien, en eentje die ik al een paar jaar niet meer fatsoenlijk gezien had. Ik had me dan ook voorgenomen om, zodra zich een geschikte gelegenheid voordeed, te gaan. Het is trouwens de vraag of je dat bij draaihals niet altijd zou moeten doen. En dit, amper tien minuten fietsen van station Weesp, was een geschikte gelegenheid.
En daar zat-ie inderdaad: neus in de boter. De vogel liet zich enige tijd prachtig bekijken en maakte daarmee het gemis van de afgelopen jaren ruimschoots goed. Hij zat dichtbij in een half open struikje een beetje te nietsnutten, half verscholen achter een takje, maar begon na een tijdje ineens druk te foerageren. Sloeg even met de vleugels, klauterde omhoog, hapte om zich heen en was korte tijd geheel vrij zichtbaar. En vloog toen, amper tien minuten na mijn aankomst, vlak langs me heen naar een bosje verderop. Waar hij naar het schijnt de verdere avond niet meer is teruggevonden. Ook de volgende ochtend hebben de meeste mensen vergeefs naar hem gezocht. Alweer een gevalletje net op tijd dus. Daar moest ik maar geen gewoonte van maken.

19 april 2016

maandag 18 april 2016

414: Drukke dagen

Het zijn drukke dagen voor de fanatieke twitcher. De ene zeldzaamheid na de andere wordt ontdekt, sommige vlak om de hoek, andere aan de andere kant van het land, en voor de meeste mensen is dat allemaal niet bij te benen. Met twee lifers in vijf dagen (forsters stern op Texel en westelijke baardgrasmus bij Wageningen) heb ik toch mijn graantje wel meegepikt. Ik meende het me dan ook wel te kunnen veroorloven dit weekend de zeldzaamheden even de zeldzaamheden te laten en me te wijden aan gewoon ongericht vogelen, gewoon het veld in en zien wat je tegenkomt. Dat is immers waar het allemaal mee begint.
Zaterdag bijvoorbeeld met een deel van onze trektelgroep naar Den Treek bij Amersfoort. Bossen, heidevelden, natte plakken. ’s Ochtends hebben we een paar uur lang de trektelpost van het Hazenwater geannexeerd. Ik hoop maar dat de lokale trektelploeg dat goed vond. Zelf waren ze in elk geval in geen velden of wegen te bekennen. Daar was wellicht goede reden voor: harde wind en spectaculaire buienluchten, dat beloofde weinig trek. En inderdaad, met af en toe een graspieper, een appelvink en oh ja, één vrouw bruine kiekendief hadden we het wel gehad. Maar we vermaakten ons intussen prima met de plaatselijke bevolking. Volop zingende boompiepers, diverse roodborsttapuiten, uit verschillende richtingen zingende gekraagde roodstaart, mooie boomleeuweriken. Bij de ringheuvels zagen we, schuilend voor de enige bui van betekenis, een prachtige man beflijster in het land. Die hadden we zonder die bui waarschijnlijk gemist. ‘Elk nadeel heb zijn voordeel’, wie zei dat ook alweer? Twee zingende kleine barmsijzen en een prachtige man kleine bonte specht droegen ook aanzienlijk bij aan de feestvreugde. Nee, geen zeldzaamheden, maar wel een erg leuke ochtend.
Met Harriët zondagochtend een wandelingetje gemaakt door een snippertje bos bij Groenekan. De fietstocht erheen en terug naar huis namen samen meer tijd in beslag. Geen vogels van betekenis (maar die twee grote bonte spechten waren natuurlijk toch erg mooi), wel duistere buienluchten die scherp afstaken tegen zonovergoten landschap. Erg fotogeniek.

Zondagavond kon ik het toch weer niet laten: er moest weer wat getwitcht worden. Want de baardgrasmus van Wageningen had ik vrijdag weliswaar behoorlijk gezien, maar de soort (de zesde pas voor Nederland) verdiende beter en het weer (een prachtige, heldere lenteavond) moest toch ergens aan besteed worden. Dus stond ik samen met enkele andere vogelaars opnieuw langs de autoweg aan de rand van Wageningen te turen in een boomsingel langs het universiteitsterrein. Het werd een geslaagde avond want ik heb de vogel prachtig gezien, beter dan vrijdag. Gemakkelijker en vaker, dichterbij en bovendien in een prettig avondzonnetje in plaats van de regen van vrijdag.
Het baardgrasmussencomplex is een nogal ingewikkeld geheel. Gemakshalve citeer ik even ontdekker Robert van der Meer: ‘Sinds 2014 bestaat deze groep uit drie zeer gelijkende soorten die weer zijn onderverdeeld in verschillende ondersoorten. In Noordwest-Afrika, het Iberische Schiereiland, Frankrijk en Noordwest-Italië broedt de Westelijke Baardgrasmus (Sylvia inornata), vanaf Italië tot in Turkije de Balkanbaardgrasmus (cantillans) en op o.a. Corsica en Sardinië de Moltoni’s Baardgrasmus (subalpina). De verschillen tussen deze drie soorten zijn erg subtiel: de belangrijkste kenmerken zitten in de hoeveelheid wit in de staart en de verschillen in geluid. Van de ‘baardgrasmus’ zijn ongeveer 75 gevallen in Nederland. Bij de helft van die gevallen (37) kon de exacte soort niet worden vastgesteld; tot nu toe zijn er 37 gevallen van de Balkanbaardgrasmus, vijf gevallen van de Westelijke en op dit moment is het enige geval van de Moltoni’s Baardgrasmus in herroulatie bij de CDNA.’ Dat laatste betekent dat ze opnieuw aan het bekijken zijn of het er wel eentje was. Er zal dus wel reden zijn tot twijfel.
Westelijke baardgrasmus is dus erg zeldzaam in Nederland, dat moge duidelijk zijn. Een stuk zeldzamer nog dan de toch ook tamelijk exclusieve balkanbaardgrasmus. Maar dit lijkt er wel degelijk eentje te zijn. Inmiddels is roep gehoord en die sluit moltoni’s uit, terwijl de staart goed is gefotografeerd en inderdaad op westelijke wijst. Wat het uitgebreide donkeroranje op de onderzijde al had doen vermoeden. Zesde voor Nederland dus, als alles goed gaat, en mijn eerste. Alweer een feestje dus.
Dat feestje vierde ik in mijn eentje, op de terugweg fietsend door de velden op weg naar Ede. Een heerlijke avondschemertocht door akkers en weilanden, langs statige boomlanen, oude bomen gekleed in piepjong lentegroen, stoere knotwilgen in het land, prachtige oude boerderijen en boerenschuren bijeen rond een oeroud boerenerf. Geen vogels van betekenis meer maar die rust, die daar bijna tastbaar om je heen hing, zich bijna fysiek aan je opdrong … Het is moeilijk kiezen maar misschien was dit nog wel het hoogtepunt van mijn weekend.

17 april 2016

woensdag 13 april 2016

413: Vierdaagse

Het moest een daverende vogeldriedaagse worden. Om te beginnen wilde ik een paar regionale zeldzaamheden oprapen. Bijvoorbeeld op vrijdag de zwarte ibis van de Blauwe Kamer. Aardig lenteweer met geregeld zon tussen de wolkenvelden, koor van fitis, tjiftjaf, zwartkop en zanglijster, en alweer braamsluiper, wat ik best vroeg vond: het voorjaar kwam lekker op gang. En tenslotte de ibis. Niet half zo zeldzaam meer als een paar jaar geleden, maar toch een leuke soort.
Zaterdag moest het de koereiger worden die al enkele dagen verblijf houdt bij Nieuwer ter Aa. Trein naar Breukelen en daarna geprofiteerd van de forse zuidenwind: vrijwel de hele tocht naar Abcoude in de rug. De plek was vlot gevonden. De vogel zelf bleek lastiger maar uiteindelijk kreeg ik ‘m goed in beeld. Een mooie vogel, bijna ralreigerachtig van kleur, met fraaie rossige kruin-, rug- en borstveren. De verdere middag besteed aan een fietstocht naar en wandeling rond Waverhoek, wat vooral een aantal ijslandse grutto’s opleverde die zich tussen de honderden gewone grutto’s ophielden. Prachtige vogels met steenrode borst en mozaïek van oranje en zwartbruin op de bovendelen. Verder onder meer kluten, een paar kemphanen, een of twee zwarte ruiters en diverse zingende blauwborsten. Een daarvan vroeg speciale aandacht. Een paar keer dacht ik toch echt een fitis te horen zingen en een paar keer meende ik loepzuiver een startende snor te horen, die overigens telkens niet doorzette. Moest nog op gang komen, nam ik aan. Snor had ik al genoteerd toen ik die blauwborst zag zitten en om en om de fitis en de snor zag voordragen. Gefopt. Op de terugweg nog even uitgestapt in Maarssen voor de daar zojuist ontdekte ijsduiker.

De derde dag van mijn vogeldriedaagse bracht me met vogelwacht Utrecht naar Winterswijk. Te beginnen te Beekendelle, het ware sprookjesbos van Nederland. Om en om dichte wirwar en open plekken; omgevallen bomen, natte poelen, alles overwoekerd door een saus van lentegroen: meer oerwoud dan dit kennen we niet in Nederland. En een verrukkelijk koor van zwartkop, boomklever, boomkruiper, koperwiek, vuurgoudhaan en meer. En toen: middelste bonte specht! Twee stoeiden er rond de boomstammen verderop in het bos. Doelsoort nr. 1 voor vandaag was binnen, en mooi gezien ook. Later hoorden we er ook een roepen: die wat lijzige, trage variant op de bonte spechtenroep, en zagen we er opnieuw een, prachtig tegen een boomstam aangeplakt. Ook de mauwende baltsroep gehoord, waarmee de eerste etappe van vandaag geslaagd was. Dat we ook nog een boommarter zagen, hollend door de takken boven ons, was meer dan een bonus. Het was misschien wel het hoogtepunt van de dag.
De tweede etappe bracht ons naar de steengroeve, waar we fraai zicht hadden op het nest van de oehoe, met drie jongen erin. Schattige, zij het wat forse verenbollen, tot ze hun kop oprichtten, hun nu al fel oranje ogen openden en de snavel sperden: duiveltjes in schaapskleren. Een beetje zoals in horrorfilms waarin lieve kindertjes zich ontpoppen tot iets heel anders dan we gedacht hadden en heel wat minder lief. Oehoes had ik natuurlijk al vaker gezien maar dit was nieuw voor me. Verderop op de groevewand vonden we ook nog een van de oudervogels.
Tenslotte naar het Meddosche veen geweest en daar onder andere een mooie wandeling gemaakt door een karakteristiek hoogveenlandschap, met bossen die oprijzen uit duistere modderpoelen, met natte veenplakken, gagelstruwelen, zwarte wateren en eenzame berkenboompjes. Blauwborsten, boompiepers, een oranjetipje, maar intussen verontrustende berichten over een forsters stern op Texel, lifer! maar heel ver hier vandaan. Moest de driedaagse straks wellicht een vierdaagse worden?
We waren klaar met Winterswijk maar hadden nog een halve middag te gaan. Besloten werd om op de terugweg nog even de Blauwe Kamer aan te doen, voor zwarte ibis onder andere. Dus stonden we anderhalf uur later in een heerlijk zonnetje uit te kijken over het riviermoeras en de heuvelrug daarachter: een machtig landschappelijk kunststukje. En te genieten van de lepelaars, zingende braamsluiper, ooievaar, twee verre raven en zwarte ibis. Opnieuw zwarte ibis: ik had vrijdag wel thuis kunnen blijven. Al had ik dan mijn eerste braamsluiper pas twee dagen later gehad.
Berichten van buidelmees in de Wageningse Bovenpolder lokten ons naar nog een laatste bestemming. Zo stonden we tenslotte in het zonnetje op een fietspad tussen rietvelden, wateren en bultige weilanden te wachten op de dingen die komen gingen. Ook hier zicht op de stuwwal op de achtergrond. Zojuist de Grebbe-, hier de Wageningse berg. Bekende Nederlander fietst langs, bekende Nederlander fietst terug langs en tenslotte: buidelmees. Eerst iets moeilijk definieerbaars in het riet, maar daarna twee glasheldere buidelmezen overvliegend naar de andere kant van het fietspad. En tenslotte nog een paar keer dat fijne roepje. Ja, het was een fijne dag.

Maar ja, die stern. Gisteren na eind middag niet meer gemeld. Spoorloos. Maar vanmorgen al voor 8 uur de piep: driedaagse werd een vierdaagse.
Opwinding, spanning, gejaagdheid: het is de koorts die sommige mensen overvalt als zich een zeldzame vogel meldt. Haast, maar ja, veel te haasten valt er niet als je twee uur in de trein zit. Het bericht: vogel over de dijk het wad op. Ik zat nog niet eens in de trein toen, en het verontrustte me niet. Was gisteren ook een paar keer gebeurd en uiteindelijk was-ie steeds teruggekeerd. Het duurde dit keer wel tamelijk lang voor-ie werd teruggevonden maar op de boot kwam de volgende piep: weer aanwezig. Helemaal geruststellen deed die me ook niet want het zou nog zeker anderhalf uur duren voor ik ter plaatse zou zijn en voor die tijd zou de vogel vast wel weer vertrokken zijn. Maar op een keer vanmiddag zou hij weer opduiken, veronderstelde ik, en dan kwam alles goed.
Op de fiets, zwoegend schuin tegen de wind in, bleef alsmaar de onheilspiep uit. De enige piep luidde: ‘inmiddels 5 kwartier steady ter plaatse’. Toen was ik al een heel eind op weg. Nog één kwartier en ik had ‘m. Zou het dan toch een inkoppertje worden? De molen van de Bol al achter me. Het bordje ‘Het Noorden’. Het hek bij Utopia. Ik zag ze al staan. Buiten adem gooi ik mijn fiets in de berm en voeg me bij de toeschouwers. ‘Zit-ie er nog?’ Bij een van de aanwezigen mag ik door de zoeker kijken: forsters stern in de pocket!
De last die dan van je bezweette lijf glijdt, die opluchting, die euforie, bijna elke vogelaar weet hoe dat voelt. Telescoop uitgepakt, de vogel eens goed bekeken en toen, amper vijf minuten na mijn aankomst, vloog-ie op en verdween over de dijk. Oei, oog van de naald, denk je dan. Gevalletje timemanagement waar je een puntje aan kunt zuigen. Wat een verhaal!
Het verhaal werd wel wat minder stoer toen de vogel er een kwartier later zomaar weer zat. Geen uren wachten dit keer, en ik kon nu uitgebreid de tijd voor hem nemen. Een mooi sterntje, ja, maar vooral een bijzonder sterntje, met zijn zwarte roverhoofdmannen-oogmasker en zijn forse snavel. Toen-ie opvloog, wat een paar keer gebeurde, was het pas echt een mooi sterntje. Zo lelieblank, zo licht van voorkomen, prachtig.
Waarna ik eindelijk tijd had voor Texel. Tijd voor de duizenden grote sterns hier in Utopia. Via e-mail raakte ik met dochter Renske in discussie over hoeveel meer die forsters stern waard was dan al die grote sterns bij elkaar. Ik kwam er niet helemaal uit maar het was vele malen meer. Hoeveel grote sterns zouden er wel niet nodig zijn om op een doordeweekse dag voor naar Texel te gaan? Maar later vroeg ik me af, wat zou erger zijn: Texel zonder forsters stern of Texel zonder grote sterns? Het eerste is normaal; zo is het altijd geweest. Nog nooit eerder zat er een forsters stern op Texel en niemand heeft ‘m ooit gemist. Maar Texel zonder grote sterns, dat zou een catastrofe zijn.
Restte nog een heerlijke middag op Texel met forsters stern op zak: een feest! Mooie groep rosse grutto’s bij de Schorren, het noordelijk uitzichtpunt over de slufter, met zicht op weer zo’n episch landschap. En groenpootruiters, enkele ijslanders tussen de grutto’s, mooie eiders, kluten, in de polders nog duizenden rotganzen: allemaal zaken waar ik op weg naar de stern de tijd niet voor had genomen. Nu alsnog.

11 april 2016





zondag 3 april 2016

Klaagzang

Een paar weken terug was ik in de Biesbosch en dat was eigenlijk geen succes. De meeste leuke dingen die je daar kunt verwachten, liep ik mis. Dus ik dacht: dat moet beter. Met een hele waslijst aan potentiële nieuwe jaarsoorten plus een mooie zeldzaamheid die al enige tijd op me zat te wachten, ging ik op pad voor een herkansing. Maar eigenlijk liep het vooralsnog ook dit keer niet erg lekker. Natuurlijk, de eerste gele kwikstaarten waren gauw binnen en met enige moeite scoorde ik ook mijn eerste witgatje van het jaar. Maar verder was het sprokkelen. Een flinke opsteker was wel die steenuil: ik ben al zowat een jaar op zoek naar weer eens een mooie steenuil en hier was-ie dan. Zo’n klassieke zoals ik die nog maar zo zelden meemaak: dat je een knobbel ziet in een boom en denkt: het zal toch geen steenuil zijn? En dat het er dan toch een is. Tegenwoordig is het meestal andersom. Maar verder kwam er van mijn ambities vandaag weinig terecht. Kleine geelpootruiter, de afgelopen dagen steevast aanwezig langs de Boomgatweg, was in elk geval voor mij onvindbaar. En intussen wilde ook de beloofde zon maar niet doorbreken en bleef het behoorlijk fris.
Oei, een klaagzang. Mooie waterpiepers prachtig in zomerkleed, een spannende zwerftocht door de polders tussen Werkendam en Hardenhoek die grotendeels tot natuur zijn uitgeroepen en half of helemaal onder water zijn gezet, volop zingende cetti’s zangers natuurlijk, mooie blauwborsten, prachtige gele kwikstaarten, zingende veldleeuweriken en genoemde steenuil: zo erg was het nou ook weer niet. Maar toen, op het uitzichtpunt in de Hardenhoek, de daar beloofde rietzanger en snor allebei hardnekkig bleven zwijgen en de gehoopte zeearend alsmaar uitbleef, kreeg ik toch een lichte neiging tot zelfbeklag. Het was opnieuw allemaal niet voor me weggelegd hier.
Maar toen gebeurde er ineens van alles kort na elkaar. Eerst vloog er een tweede jaars zeearend over. Geruime tijd cirkelde hij op enige afstand maar fraai zichtbaar zijn rondjes en daarna kwam hij bijna recht over me heen, om tenslotte nog geruime tijd in de verte zijn imposante vliegbeeld aan ons te tonen. Een schitterend moment. Vervolgens vlogen er twee zwartkopmeeuwtjes over: heerlijke meeuwtjes altijd weer. Toen zong warempel, heel even, de rietzanger en even later ook de snor. En tenslotte had ik kort maar erg fraai een cetti’s zanger in beeld: ook een gebeurtenis die me zelfs in de Biesbosch meestal niet ten deel valt.
Conclusie: je moet niet te vroeg klagen. Of eigenlijk helemaal niet klagen natuurlijk, tenzij je daar hele goede redenen voor hebt, en als vogelaar heb je die eigenlijk maar zelden. En om dat nog eens te onderstrepen zag ik tijdens een afsluitend rondje Biesboschmuseum - Maltha - Hardenhoek ook nog een mooie visarend in de top van een dode boom. En dat ze dan, ongeveer toen ik op de pont naar de Kop van ’t Land zat, de geelpootruiter bleken te hebben teruggevonden, ergens halverwege Werkendam, ach, dat was dan maar zo. Dat was nu geen optie meer. Was trouwens niet eens een nieuwe jaarsoort voor me.

2 april 2016