maandag 21 december 2015

Witkopgors

Heerlijk dagje Zuid Beveland gedaan. Wat zon, weinig wind en ook vandaag weer extreem zacht. Zorgen daarover maar thuis gelaten en de trein genomen naar Goes. Vandaar met de fiets naar Wilhelminadorp en naar de Oosterscheldekust, vanwege witkopgors aldaar. Ik had geen haast onderweg en stopte onder andere voor middelste zaagbekken, dodaarzen en groenpootruiter in het Goese meer en voor een mooie groep toendrarietganzen in de akkers voorbij Wilhelminadorp. Dat leek me nog bijna te gaan opbreken want toen ik op de aangegeven plek aankwam, was de vogel zojuist weggevlogen. En toen-ie even later verderop langs de dijk was teruggevonden zag ik, toen ik mijn fiets had opgepakt, nog net dat groepje graspiepers over de akker vliegen waar de gors tussen zou zitten. Zelf kon ik dat niet meer vaststellen. Dit begon warempel op twee weken terug in Limburg te lijken. Toen kwam uiteindelijk alles goed maar daar moest ik toen wel zowat tot zonsondergang op wachten en ik had erg gehoopt dat het vandaag ietsje vlotter zou verlopen. Speuren over de akkers leverde niets op, leek ook behoorlijk kansloos maar toen werd de vogel alweer teruggevonden, bij het stukje kwelder waar ze de afgelopen dagen steeds was teruggevonden, en daar konden we haar met zijn allen langdurig en uitvoerig van zeer nabij bekijken. Eerst op het hek, daarna in de ruigte vlak daarachter. Prachtig. Dit was natuurlijk precies waarvoor ik de reis naar Goes had ondernomen, waarom ik twee weken na mijn eerste alweer mijn tweede witkopgors was gaan twitchen. Destijds had ik de vogel na een dag zwoegen uiteindelijk een paar tellen redelijk in beeld gekregen. Dat leidde toen tot een explosie van enthousiasme maar achteraf had ik hem natuurlijk best nog wat langer willen bekijken. Bovendien was dat een mannetje en is dit een vrouwtje, en al ziet zo’n mannetje er wat spectaculairder uit, zo’n vrouw is eigenlijk leerzamer en uit determinatieoogpunt interessanter. En helemaal als je haar kunt vergelijken met het verdachte tweede beest toen in Limburg. In het veld hadden we daar geen geel aan kunnen ontdekken, maar goede foto’s hadden toch onmiskenbaar wat geeltinten onthuld aan de randen van de tertials en de handpennen. Determinatie als zuivere witkopgors was daarmee van de baan en zelfs gewoon maar een bleke geelgorsvrouw was nu niet meer uitgesloten. Deze had echt geen spatje geel. Zeer goede foto’s hadden dat al laten zien en vanaf amper tien meter afstand was dat ook in het veld wel vast te stellen. Wat me daarnaast opviel aan de vogel waren de vrij prominente warme, rossig-bruine tinten op borst, flanken en stuit. Al kan ik me voorstellen dat een vrouwtje geelgors die ook wel zou hebben wanneer de gele kleur zou ontbreken, zodat uiteindelijk toch het ontbreken van geel het belangrijkste kenmerk blijft. Daarmee moeten we het dan maar doen.

Zeker een uur aan de vogel besteed. Die was dat meer dan waard. Intussen wierp ik af en toe ook een blik op het droogvallende slik achter het kweldertje. Daar foerageerden onder andere meer dan honderd bonte strandlopers en zilverplevieren. Niet zeldzaam, maar wel leuk. Ook wulpen daar, en tureluurs, een paar rotganzen en een paar kanoeten. Bijzaken, maar wat zou het leven zijn zonder bijzaken?
Ik had daarna nog tijd genoeg voor een verdere verkenning van deze uithoek van Nederland. Langs de Oosterschelde gefietst en zowel buiten- als binnendijks gekeken. Dat leverde geregeld kleine zilverreigers op. Niet alleen zijn die als engeltjes zo mooi, maar ik vind het ook altijd weer boeiend om te constateren dat die langs de Zeeuwse wateren net zo gewoon zijn als bij ons in de polder de grote zilverreigers, waarvan ik er hier vanmiddag niet een vinden kon. Vanwaar toch die omkering? Leuk was ook de groep van zeker veertig zwarte ruiters in een kreek midden in een woestijnachtige akker. Verderop stond ik tegenover Kattendijke, weer zo’n verrukkelijk Zeeuws dorpje met lief kerktorentje dat fier boven de huizen uit stak. En voorbij Kattendijke een grote groep rotganzen waartussen ik, hoera, na ijverig speuren mijn eigen zwarte rotgans ontdekte. Eindigen we op het marktplein van het oude Goes, waar het kerstmarkt was, met onder andere op een podium een zwoele salsazangeres die dan wel niet helemaal paste bij de kerstsfeer op het plein maar juist prima thuis was in de bijna lenteachtige zachtheid waarin dit evenement plaatsvond en waarin de vele kerstmanachtige types eigenlijk veel meer uit de toon vielen. Ja, men had hier de tijdgeest goed opgepikt.

20 december 2015

zondag 13 december 2015

Kleine rietganzen

Mijn jaarlijkse zoektocht naar kleine rietganzen bracht me om te beginnen in de Duifpolder bij Schipluiden, waar ik na iets langer zoeken dan ik verwacht had uiteindelijk een mooie, vrij nabije groep vond van een stuk of 80 stuks. De zon scheen nog en ze zaten er mooi bij in het uitgestrekte polderland van Midden Delfland. Ik weet niet goed waarom maar ik hou altijd wel van kleine rietganzen. Die stompe kopjes, die aparte kleurstelling met enerzijds een soort blauwgrijze nevel die aan hun ruggen plakt en anderzijds een soort beige-achtige bruin op hun borst, op een of andere manier oogt dat karakteristiek. Hier trouwens ook een mooie juveniele slechtvalk en iets verderop twee kleine zilverreigers, ter afwisseling van de ook hier in de polder inmiddels tamelijk talrijke grote zilverreigers.
Daarna, toen het dus geen zoektocht naar kleine rietganzen meer mocht heten, bracht die me onder andere aan de noordkant van de Vlietlanden, waar ik in de vele jaren dat ik af en toe in deze buurt kom, nog vrijwel nooit eerder geweest was. Zicht over dezelfde wateren en dezelfde winterse rietlanden, maar vanaf de andere kant. En in een mooi, authentiek stukje Maassluis, met grachtje, oude huisjes en doorkijkje naar de oude kerk die in zo’n dorp altijd nog machtiger en indrukwekkender oogt dan in de grote stad. Via De Lier belandde ik tenslotte in ’t Woudt!
’t Woudt: historische grond! Hoe lang is het wel niet geleden dat ik daar voor het laatst was? Ook tientallen jaren later is het nog een mooie plek, een eilandje van landelijkheid in de omringende kassen-industrie. Een mooi, oeroud kerkje, wat klassiek geboomte eromheen en een paar oude boerderijtjes ernaast, meer is het niet, ‘t Woudt, voor meer is waarschijnlijk ook geen plaats in de overvolle randstad, maar het is wel een plek die in mijn geheugen gegrift staat. Onder andere vanwege de steenuil die ik er destijds altijd zag. Dat waren mijn eerste ooit. Vandaag de dag uiteraard geen spoor meer daarvan. De zilverreigers kwamen, de steenuilen gingen.
Terug in Delft nog meer historische grond. Het Westplantsoen onder andere, en het Wilhelminapark. De binnenplaats van het Stanislascollege (het hek was open), mijn oude middelbare school, en vlak daarnaast de Gabriëlschool, mijn oude lagere school. Zelfs weer door de smalle paadjes daarachter gelopen, de poortjes noemden we die, tussen de tuintjes achter de huizen aan de Jacob Gilleshof. Alsof ik mijn eigen voetstappen van honderd jaar geleden volgde. Diezelfde stenen waarop ik destijds … De klimrekken, destijds markeringspunten in dit doolhof, waren weg. Een raket, een halve maan en een klassieke boogconstructie, op enkele open plekken achter de huizen: verdwenen. Ergens de afgelopen jaren moet er een generatie zijn geweest van schoolkinderen die op een dag geschokt constateerden: de klimrekken zijn weg!
Daarna nog echte historische grond betreden toen ik door de oude binnenstad croste. En niet voor het eerst bedacht ik: wat is die toch eigenlijk mooi! Ik kan al die toeristen die hiervoor uit verre landen komen, geen ongelijk geven.

12 december 2015

donderdag 3 december 2015

410: Witkopgors

Als je de keus hebt tussen naar kantoor gaan en eerlijk gezegd toch stiekem hopen dat ze ‘m niet vinden, en naar Limburg gaan en hopen dat we hem wel vinden, dan wordt die keus als het ware vanzelf gemaakt. Dan kun je eerst nog wel denken: nu effe niet, maar daarna realiseer je je dat vandaag wel de beste gelegenheid is en dat de volgende gelegenheid pas zondag is, als het waarschijnlijk stormt en regent. En het was wel een nieuwe soort natuurlijk, en elke volgende dag zou de kans dat de vogel gevlogen was hoe dan ook, al was het maar een heel klein beetje, groter zijn. Dus trok ik er maar weer op uit, met de trein naar Horst-Sevenum en met het vouwfietsje naar Lottum, en stond om half 12 op de Laag Veldweg tussen Broekhuizen en Lottum met velen te wachten tot er een witkopgors zou verschijnen. Het voelde een beetje als een ongewis avontuur, temeer omdat de vogel de hele ochtend nog niet was gezien.
Geelgorzen, graspiepers, paar veldleeuweriken over en een grote zilverreiger. Vooralsnog geen witkopgors. Maar net toen ik even iets verderop een kijkje ging nemen, werd er geroepen en gewezen. Ik holde terug en zag ‘m nog net wegvliegen, zei men. Zelf kon ik dat niet vaststellen. Nee, daar heb je niks aan. Een kwartier later een herhaling van zetten: opnieuw kon ik de vogel niet vinden voor-ie wegvloog en of de vogel die ik zag vliegen nou de goede was, daarover verschilden de meningen. Zelf kon ik er opnieuw niets over zeggen.
Twee keer op een haar na gemist en daarna lang wachten. Uren van wachten. Er tekende zich weer een memorabele twitch af, van een heel ander soort dan die grasmus op Terschelling twee weken geleden, maar memorabel. Sijsjes, een ijsvogel, grote zilverreiger. Het was stil geworden. Slechts sporadisch vertoonde zich een geelgors en dat was geen goed teken vonden we. Het duurde tot diep in de middag voordat er weer iets gebeurde: gefluit en gezwaai van de overkant van het veld achter ons en onmiddellijk veerde de groep op. Velen holden direct dwars door het weiland; ik meende me netjes te moeten gedragen en holde naar mijn vouwfiets, honderd meter verderop, stond te hannesen met het slot en fietste tenslotte zo hard als ik kon over een half verhard weggetje en daarna dwars over het grasveld naar de inmiddels in euforie ontstoken menigte. Met lede ogen sloeg ik het enthousiasme om me heen gade. Mijn goede gedrag was me fataal geworden: vogel was net weggevlogen.
Nou is fataal natuurlijk een wat grotesk begrip in het licht van het huidige tijdsgewricht en alle gewichtige zaken die daarmee gepaard gaan, maar zelfs als we deze formulering door de vingers zien, werd het me uiteindelijk niet fataal. Sterker nog: het bleek een zegen! Want was ik op tijd geweest, dan was ik daarna waarschijnlijk vertrokken en had ik dat onvergetelijke laatste half uurtje voor zonsondergang gemist, toen ook de laatste stuntelaars net voor het vallen van de avond op het nippertje de vogel nog konden intikken.
Nadat een zoektocht in de richting die de vogel gevlogen was, niets had opgeleverd en de ‘oude-plektheorie’ slechts stilte bracht en een groep overvliegende rietganzen, kwam ons het gerucht ter ore dat op de plek waar de vogel zojuist gezien was, een mooi stukje met hagen en wat rommelig struikgewas, het ene na het andere groepje geelgorzen binnenviel, zo te zien om daar te gaan slapen. Daar aangekomen had ik al het bleke gorsje in beeld dat al enkele weken de gemoederen bezighoudt. Een vrouwtje geelgors maar zo op het oog geheel zonder geeltinten. Zag er heel goed uit voor vrouwtje witkopgors, vonden we, al zullen goede foto’s misschien anders uitwijzen. En toen werd er opnieuw geroepen en gewezen: man witkopgors was gearriveerd! Opnieuw was het razend lastig om uit de vele aanwijzingen over boompjes en struikjes het juiste boompje of struikje te filteren, en ook nu bleef de vogel maar zelden lang zitten en vloog van struikje naar struikje. Maar ineens zag ik daar dat bleke gorsje zitten, met opvallende koptekening en zonder spoortje geel. Een fractie van een seconde, toen viel het kwartje en met een schok realiseerde ik me dat ik naar de witkopgors stond te kijken. Een prachtige en onberispelijke man witkopgors! Een lifer! Ik kon er zelfs nog even de scoop op richten! En toen uiteindelijk toch nog echt alle aanwezigen de vogel gezien hadden, brak het feest los, hier op dit knusse veldje tussen de braamstruiken waar na een overwegend grijze dag inmiddels de late avondzon was doorgebroken en de avondschemer langzaam zijn intrede deed. In het donker terugfietsen naar Horst was daarna een feest. Het was weer een memorabele twitch geweest.

2 december 2015


Meer: Roodkeelnachtegaal

dinsdag 24 november 2015

Bosvilla te koop

Ik mag graag af en toe stad en land afreizen op zoek naar een of andere zeldzame vogel. En eerlijk gezegd is dat nog een fors understatement. Maar begin en einde van alles is wat mij betreft toch, gewoon de deur uitstappen, gewoon naar buiten gaan, op bezoek in je eigen achtertuin als het ware en je laten verrassen. Zonder enige verwachting vooraf, afwachten wat je overkomt. Eigenlijk is dat het mooiste. Jammer is alleen dat je dan maar zo zelden een zeldzame vogel ziet. In elk geval in mijn achtertuin.
Dat is wat ik gisteren deed: effe tussen de buien door de Gagelpolder in gefietst en het wandelrondje gedaan langs het oude broekbos, langs de stille wateren tussen het krioelend kreupelhout. Wat flarden riet, en zwermen sijsjes, honderden sijsjes. En even verderop weer winterse stilte. Het is een gebiedje dat ik inmiddels ken als mijn broekzak maar dat me juist daarom zo dierbaar is. Op weg naar huis nat geregend maar tussendoor wel maar liefst roerdomp, twee vuurgoudhaantjes, vrouw blauwe kiekendief en smelleken. Nee, je hoeft er niet altijd ver voor te reizen.
Omdat het gisterochtend stevig regende, was de zaterdagse trektelling uitgesteld tot vanmorgen. Het was de laatste telling van het seizoen en die wilde ik eigenlijk niet missen. Trektellen is ook zoiets: gewoon ergens gaan staan op een plek die inmiddels aanvoelt als je huiskamer, compleet met driezitsbank in ons geval, en afwachten wat er komen gaat. Onvoorspelbaar, afgezien van de vaste ijsvogel die zich altijd wel een keertje laat zien gedurende de twee-en-een-half uur die op het programma staat. Maar verder is het elke keer anders. Vandaag behoorlijk wat ganzen, een appelvink, twee grote gele kwikstaarten, een baltsende havik en daarnaast nog aardig wat trekkende kramsvogels, koperwieken en houtduiven, onder meer. Nog behoorlijk druk, voor zo diep in november.
Om daarna ook van mijn zondagmiddag nog wat moois te maken, de trein naar Zutphen genomen en daar de achterlanden in gefietst. Eerst voor toch maar weer een heuse twitch: waterspreeuw bij een stuw in de Berkel. Die gedroeg zich voorbeeldig want was bij aankomst meteen aanwezig, afwisselend in de stuw en foeragerend rond de dammetjes in de beek. Meestal dichtbij en soms zeer dichtbij: zo wil je ze altijd wel. Mijn laatste waterspreeuw was alweer meer dan vier jaar geleden dus het was een hele fijne.
Na de waterspreeuw weer terug naar het begin: lekker een middagje rondgefietst en stukjes gewandeld in de Achterhoekse achterlanden van Zutphen. Zonder verwachtingen: afwachten wat me zou overkomen. Velden en bossen. Bosranden, boomlanen, boomgroepjes midden in het veld, alles getooid in dat inmiddels wat versleten maar nog steeds mooie herfstkleed. Ruimte om je heen. Ook letterlijk: weinig mensen, weinig auto’s behalve als ik per ongeluk verzeild raakte langs de N346 naar Lochem, en meestal ook de bossen op enige afstand. Hoewel ik ook van bos hou, vind ik ze vooral fijn om van op afstand naar te kijken. Zeker op dit soort herfstige dagen.
In tegenstelling tot gisteren dus nu ergens waar ik het nog niet kende. Ook leuk. En dan zie je weer de eigenaardigheden die je in je eigen omgeving inmiddels over het hoofd ziet omdat je er zo aan gewend bent. Zo zag ik in de bosrand een bord staan: ‘te koop: bosvilla’, met op de achtergrond een vervallen boerenschuur. Weet niet of het zo bedoeld was, maar ik zag er de humor wel van in.

22 november 2015


zondag 15 november 2015

409: Legendevorming

Het was geen dag om te genieten, dat gevoel had je bijna de hele tijd. Parijs immers, gisteren … Misschien hadden we beter thuis kunnen blijven maar ja, vogel zat er nou eenmaal, woestijngrasmus maar liefst, zou mijn eerste lifer sinds een half jaar zijn dus thuisblijven was geen optie en trouwens, de afspraak was al gemaakt voordat duidelijk werd wat zich in Parijs allemaal had afgespeeld. Waar ik trouwens door thuis te blijven toch niets aan kon veranderen. Dat is natuurlijk de dooddoener van het jaar maar toch zat ik om half 9 met velen op de snelboot naar Terschelling, in het volle besef van hoe onbelangrijk deze gebeurtenis is in het licht van de wereldgeschiedenis en het algeheel menselijk lijden. Daarvan ben ik me overigens meestal toch al wel bewust. Zij het niet altijd op het moment zelf dat ik naar, bijvoorbeeld, een woestijngrasmus sta te kijken. Dan kan ik juist die wereldgeschiedenis en dat algeheel menselijk lijden zo volkomen onbelangrijk vinden.

Vooraf moet even iets worden gezegd over woestijngrasmus, voor een eventuele lezer die nog niet helemaal op de hoogte is.
Vroeger hadden we gewoon de woestijngrasmus. Nou ja, gewoon, bij ons superzeldzaam met twee gevallen in Nederland, een in 1988 en een in 1994. Een aantal jaren geleden werd deze gesplitst in de afrikaanse woestijngrasmus en zijn Aziatische neef, die gewoon woestijngrasmus mocht blijven heten. De laatste is een erkende lange-afstandstrekker die als dwaalgast heel af en toe in noordwest Europa opduikt. Beide Nederlandse gevallen betroffen deze Aziatische soort. De afrikaanse woestijngrasmus werd geacht een standvogel te zijn die heel zijn leven nauwelijks zijn broedgebied verlaat en toen juist deze soort een jaar geleden opdook bij Alphen aan den Rijn, leidde dat onder vogelaars niet alleen tot grote opschudding en dolle vreugde, maar ook tot discussies over herkomst van de vogel. Want dit was precies de verkeerde soort: een afrikaanse woestijngrasmus in Nederland, dat kon helemaal niet. Uiteindelijk concludeerde de CDNA dat het blijkbaar wel kon want hij zat er en er waren geen aanwijzingen voor herkomst uit gevangenschap.
En nu is daar ineens, op Terschelling, de goede soort woestijngrasmus opgedoken, voor het eerst sinds 1994 en dus voor zeer velen een nieuwe soort. En bovendien de kans om binnen een jaar beide soorten woestijngrasmus te zien te krijgen. Die verleiding kon ik in elk geval niet weerstaan.

Nog voor we de boot opgingen werd de vogel terug gemeld, wat leidde tot algehele opluchting. Maar ongeveer toen de boot aanmeerde in West, kwam de melding: vogel al een uur uit beeld. Wat leidde tot algehele onrust. Ter plaatse inderdaad volop zoekende mensen maar vooralsnog geen woestijngrasmus. Een vaag gerucht bracht ons samen rond een verlept plantenperkje voor de deur van het havenkantoor. Het vermoeden dat de vogel zich in dat perkje moest bevinden, werd voorlopig door de vogel niet bevestigd. Zowat honderd man rond een armzalige plantenbak van tien bij tien meter zonder een spoor van woestijngrasmus: dit was legendevorming van het formaat van een melkpak! Dit zouden we ons nog lang heugen.
Maar toen werden we uit ons lijden verlost: woestijngrasmus was weer in beeld, in een vlak ernaast gelegen, kaal geschoren rozenperkje. Wat volgde was een van de meest memorabele twitches die ik ooit heb meegemaakt. Om te beginnen haastte de voltallige meute zich naar het belendende perceel en al gauw kreeg vrijwel iedereen de vogel heel bevredigend in beeld. Heerlijk! Vogel was binnen, iedereen blij. Aanvankelijk hielden we allemaal netjes afstand maar al gauw bleek dat de vogel zelf zich niet aan onze gedragscode wenste te houden: hij vloog recht naar ons toe, dook zowat bij iemand tussen de voeten en ging foerageren tussen de lage rozenstruikjes pal naast ons. En daar ging hij het volgende uur mee door en van afstand was nu voorgoed geen sprake meer, want hij trok zich bij zijn werk helemaal niets aan van de meute die zich langs het perkje had opgesteld. Met als gevolg dat-ie af en toe op amper een meter afstand opdook, dat-ie bij iemand door de benen vloog (‘panna!’), dat-ie af en toe op amper een decimeter afstand van een cameralens kwam en dat de grootste lenzen noodgedwongen de meeste afstand namen omdat de vogel van zo dichtbij niet scherp in beeld te krijgen was. De vele waanzinnige close-ups en de foto’s waarin de vogel omringd is door vogelaars, die tot zoveel opschudding leidden op de diverse internetfora, waren dus niet het gevolg van vogelaars die te dicht bij de vogel kwamen, maar van een vogel die (te?) dichtbij de vogelaars kwam. Ik heb weleens vaker zeldzaamheden van dichtbij meegemaakt, ik herinner me de bairds strandloper op het strand van Meijendel een paar jaar terug, maar deze sloeg echt alles. Een keer kroop-ie letterlijk onder iemand langs, af en toe wrong-ie zich tussen de toeschouwers door en zelfs vleide hij zich op een gegeven moment tegen een warme hand aan alsof hij daarvan geen enkel gevaar te duchten had. Dat had-ie trouwens ook niet.
En intussen liet-ie zich aan iedereen fantastisch zien en konden we uitvoerig de relevante kenmerken vaststellen. Voor wie zich nog de vogel van Alphen aan den Rijn herinnert (en wie herinnert zich die niet?) waren de verschillen weliswaar subtiel maar overtuigend. De bovendelen waren niet warm geelbruin zoals destijds maar kouder grijsbruin, de middelste staartveren hadden een donker centrum, de tertials hadden donkere schachtstrepen en ook de handpennen waren donker. Het zal voor de CDNA vermoedelijk wel voldoende zijn voor aanvaarding als derde woestijngrasmus voor Nederland. En de eerste voor vele van de aanwezigen.

14 november 2015


Meer: Witkopgors

woensdag 11 november 2015

Ondertussen in Limburg

Terwijl een beetje vogelaar vandaag natuurlijk in IJmuiden was, waar de hele dag een fraaie vale gierzwaluw rondvloog, of in Stavoren waar al een week een bruine boszanger zit, of anders wel in Kamperland waar zich sinds een paar dagen een dwerggors ophoudt, waren we met vogelwacht Utrecht in Zuid-Limburg. Omdat het daar zo mooi is. En des te mooier misschien nog wel, omdat het er herfst was, met alle kleurenpracht van dien. Net als overal in Nederland natuurlijk, net als ieder jaar om deze tijd, maar toch gewoon mooi.
We begonnen in de akkerlanden tussen Puth en Doenrade, waar op verschillende percelen het oude gewas nog op het veld staat. Speciaal voor de korenwolf, de met uitsterven bedreigde Limburgse hamster die zich thuis voelt tussen de vermolmde restanten van zomerse boerenglorie. Maar het zijn niet alleen de korenwolven die daarvan profiteren, maar meer nog de muizen die daar ongezien met tallozen rond wroeten tussen de half vergane overblijfselen. Al is profiteren in geval van die muizen wellicht niet zo’n gelukkige term. Het zijn vooral de buizerden die profiteren, en de torenvalken, die ene blauwe kiekendief en ook een prachtige velduil, die ijverig bezig waren om van die vermoedelijke overvloed aan muizen het hunne te nemen. Uiteindelijk waren het natuurlijk wij vogelaars die profiteerden. Vooral die velduil was geweldig; af en toe keek je hem diep in zijn gele ogen.
Ook allerlei zaad etende vogels profiteerden van de overvloed aan plantenresten op het veld. Veldleeuweriken, graspiepers, enkele riet- of geelgorzen maar vooral natuurlijk de grauwe gorzen. Want dit is al enkele jaren de enige plek in Nederland waar grauwe gorzen in enig aantal overwinteren, en die was dan ook de doelsoort van vanochtend. We moesten even zoeken maar tenslotte vonden we ze. Eerst een groepje in vlucht boven het koren dat daarna onzichtbaar in de vegetatie verdween. Maar daarna eentje die geruime tijd betrekkelijk vrij zichtbaar in een pol zat te snoepen van de gerstzaadjes. Door de telescoop levensgroot in beeld: dan wordt zelfs zo’n in beginsel toch tamelijk saaie grauwe gors een plaatje.

Tweede bestemming van de dag was de ENCI-groeve, in de Pietersberg vlak boven Maastricht. Inmiddels was het zo zonnig en zacht dat we zonder jas vanaf de parkeerplaats naar boven klommen, naar het vernieuwde uitzichtpunt op de rand van de groeve, waar we elkaar verdrongen achter de kijkgaten in de houten schutting die daar was aangebracht. Vroeger, ja vroeger, toen keek je nog gewoon met zijn allen over het prikkeldraad heen. Niet meer. Neemt niet weg dat we na enig zoeken de oehoe vonden, zo dichtbij als ik ‘m daar nooit eerder zag. Het was bijna Winterswijkiaans! Af en toe hief hij zijn kop en keken we ook deze uil diep in de in dit geval oranje ogen.

Tenslotte liepen we vanuit even voorbij Vijlen door het veld naar de Vijlenerbossen waar we een wandeling maakten langs en een stukje door het bos. Het was inmiddels stil in het bos en de enige spechten die we hoorden waren doorsnee grote bonte, en de enige boomkruipers waren gewone. Maar het was er zo mooi, zo heerlijk rustig het landschap om je heen, zo onverstoorbaar herfstig als het golfde beneden je, een heerlijke nadronk na een succesvolle dag.

8 november 2015


Meer Zuid Limburg: Pietersberg

dinsdag 3 november 2015

Mongolentwitch

Weer eens een klassieke twitch geprobeerd: mongoolse pieper in de Crezéepolder bij Ridderkerk. De dag tevoren gemeld als grote pieper maar ’s avonds ontmaskerd als de achtste (of negende of tiende) mongoolse pieper voor Nederland. Nogal een stukkie zeldzamer dan grote pieper dus, en zo bewees het internet weer eens zijn waarde. De volgende ochtend togen tientallen vogelaars naar deze uithoek van het land om een voor vele nieuwe soort te gaan scoren. Voor mij zou het overigens mijn tweede zijn, na de vogel van Woerden acht jaar geleden.
Met trein en vouwfiets was deze prima te doen, al dreigden onderweg eerst mist en daarna het vertrek van de vogel roet in het eten te gooien. Van mist bleek ter plaatse echter geen sprake en ik was nog maar net, na een korte aarzeling (plan B lag al klaar), in Zwijndrecht toch maar uit de trein gestapt toen de vogel alweer was teruggevonden. Met een gerust hart begon ik aan het fietstochtje naar de Crezéepolder.
Een verkeerde afslag leidde er toe dat ik aanvankelijk vanaf de dijk moest toekijken hoe beneden aan de overkant van de sloot een linie vogelaars omzichtig over het ruige grasland bewoog. Enkele keren zag ik de vogel opvliegen en even verderop weer verdwijnen: een forse, vrij donker ogende pieper in zware golvende vlucht. Nee, geen gras- of waterpieper leek me, maar grote was op basis hiervan natuurlijk niet uit te sluiten. Toen beneden een langdurige status quo leek aangebroken van vogelaars die probeerden een mongoolse pieper te vinden in een halfopen ruigtevegetatie en een mongoolse pieper die weigerde zich bloot te geven, heb ik me bij de vogelaars beneden gevoegd om actief aan die status quo deel te nemen. Die duurde echter nog geruime tijd voort; mijn bijdrage bracht daar geen verandering in. Uiteindelijk werd de vogel pas weer teruggevonden toen we ons heel voorzichtig in het terreintje waagden en hij van vlak voor ons opvloog. In golvende vlucht vloog hij dicht langs ons heen naar het hoge gras achter ons. Roepend! en dat was belangrijk want: mongoolse pieper! Die klinkt echt een beetje anders dan grote.
Intussen konden we van voren af aan beginnen, wat leidde tot een inmiddels bekend tafereel: een schare vogelaars die zich voorzichtig door het grasland bewoog en de vogel die uiteindelijk opvloog en verderop weer in het gras verdween. Nee, fraai was het misschien niet. Ter verdediging kunnen we aanwenden dat we echt ons uiterste best deden om opstoten te vermijden, om hem in beeld te krijgen voordat-ie er weer vandoor ging. Maar in het hoge gras was dat streven tamelijk kansloos. Dat lukte pas toen de pieper neerstreek aan de rand van hetzelfde stukje halfopen ruigte waar-ie eerder al gezeten had. Enkele tellen lang was-ie hier schitterend vrij zichtbaar, één moment zelfs vol in de telescoop, voor-ie naar achteren bewoog en weer in de vegetatie verdween. Nu hield iedereen afstand, in de hoop af en toe een glimp van hem op te vangen. Dat zal de meeste aanwezigen gelukt zijn, want af en toe was hij voor een stukje vrij zichtbaar, een kop, een snavel, een rug, en heel soms verenigden die stukjes zich tot een complete mongoolse pieper en klonk ons gekreun van genot en het klikken van tientallen camera’s.

Na afloop was het nog vroeg genoeg voor een stukje van plan B: met de trein naar Dordrecht Stadspolders, met de vouwfiets naar de Kop van ’t Land, overvaren en nog een paar uurtjes vogelen rond polder Hardenhoek. Het werd een schitterende, bijna lenteachtige middag met veel zon en zingende cetti’s zangers. Van die laatste ook eentje aardig gezien. En tussen de vele eenden op het water werd me ook nog de amerikaanse wintertaling aangewezen die hier al een tijdje aanwezig is. Nou is een wintertaling al een heel aardig eendje en als-ie dan ook nog een staand wit streepje heeft in plaats van een liggend, is het helemaal feest. Verder waren de wateren boordevol wintertalingen, smienten, pijlstaarten, bergeenden, wilde eenden, krak- en slobeenden, grauwe en brandganzen, kieviten, groepjes goudplevieren en een paar kleine zwanen en grote zilverreigers. En toen daaronder een massale en luidruchtige paniek uitbrak, was het feest compleet: zeearend was gearriveerd en vloog met bedaarde vleugelslag tussen de opgewonden vogelscharen door. Dat maakte deze dag helemaal af.

1 november 2015

maandag 2 november 2015

Waddenmarathon

De start was voortvarend: fraaie juveniele grauwe franjepoot dicht langs het Hoornderslag in de plasjes in het Groote Vlak. Mijn tiende alweer dit jaar! ook voor mij een exceptioneel aantal. Ook minimaal twee blauwe kiekendieven hier, en groepen koperwieken over. Ja, het Dutchbirding Texelweekend was ook voor ons begonnen. In de Slufter vonden we twee mooie groepen strandleeuweriken. Die had ik al lang niet meer zo mooi gezien. En een prachtige slechtvalk. En een ijsvogel! Nota bene een ijsvogel, midden op de kwelder! Rosse grutto’s, zilverplevieren, drie kleine zilverreigers: de start was voortvarend. En intussen was de regen voorbij, dreigde af en toe de zon door te breken en zat het eiland tjokvol met trekvogels.
Maar daarna werd het sprokkelen, en achter de feiten aan hollen. We stonden net achter De Cocksdorp een bosrand af te speuren, zwartkop, tjiftjaf, keep, goudhaantje, toen die melding kwam: zwartkeellijster bij camping Loodmansduinen, helemaal aan de andere kant van het eiland. Natuurlijk meteen terug naar de auto en in snelle vaart naar het zuiden. Het mocht niet baten: we waren te laat. We mochten ons daarover niet al te hard beklagen want we waren bepaald niet de enigen. Slechts vijftien mensen hadden de vogel te zien gekregen voordat die uit beeld was verdwenen om nooit meer te worden teruggevonden. Maar ook een bladkoning aan het begin van het pad zweeg toen wij er waren. Het was de eerste van liefst vier blako’s die we dit weekend misliepen: op zaterdag nog eentje in de Tuintjes en eentje in De Cocksdorp, en op zondag eentje op vakantiepark De Krim. In Dorpzicht waren de witkopstaartmezen voor ons niet weggelegd en bij de robbenjager kreeg ik alsmaar de siberische tjiftjaf niet in beeld die daar door een struikje scharrelde, hoewel vrijwel iedereen ernaar stond te kijken.
Maar ach, af en toe moet je je verlies nemen en genieten van al wat wel voorhanden is. Een ongelooflijk afgesleten cliché natuurlijk maar het werkt wel! Want Texel lag er feestelijk bij, schitterend opgetuigd door een kleurrijke herfsttooi. Met geelgekroonde berkenbosranden, wit uitgeslagen abelenbosjes en nog veel meer. En ondertussen ondergingen we de fantastische dynamiek die op zo’n dag over het eiland waart, als een windloze herfststorm. Lijsters vlogen af en aan, koperwieken, kramsvogels, zanglijsters, merels. Roodborsten zaten zowat op iedere straathoek, in ieder bosje en in iedere slootkant en sommige waren zo tam dat je moest oppassen dat je niet op ze ging staan. Goudhaantjes trokken met tientallen door het kreupelhout. Naast de Robbenjager foerageerden ze volop in het gras.
We sloten de dag af met enkele mooie momenten in de Tuintjes. Met een fraaie klapekster, met een beflijster, liefst drie velduilen waarvan twee weliswaar hoog in de lucht maar prachtig klapwiekend en een schitterende ruigpootbuizerd uitvoerig jagend en biddend en af en toe in één beeld met de beide velduilen. Zodat we al met al nog helemaal niet ontevreden ons huisje aan de Slufterweg opzochten.

Na een gezellige avond in het Eierlandse huis in De Cocksdorp begon de zondag regenachtig. Wind was er nog altijd nauwelijks en dat maakte weliswaar de regen draaglijker, maar ons plannetje om te beginnen met een uurtje over zee kijken bij Westerslag werd daardoor natuurlijk wel een beetje kansloos. Toch maar doorgezet, en daar kregen we geen spijt van. Want ineens ontdekte ondergetekende volkomen onverwacht (maar is zo’n ontdekking ooit verwacht?) een mooie grauwe pijlstormvogel die geruime tijd over zee heen en weer vloog voor-ie in noordelijke richting verdween. Verder onder andere roodkeelduiker, zwarte zee-eend en jan van gent, en bij de parkeerplaats vlakbij twee strandleeuweriken.
Maar na deze opnieuw voortvarende start werd het opnieuw sprokkelen. De regen hield voorlopig aan zodat we vanuit de auto wat soortjes bij elkaar probeerden te scharrelen. Daarvoor leek vooral de waddenkant van het eiland geschikt. Ottersaat, Wagejot en de Bol verrichten echter geen Grote Daden. Kluten, watersnippen, wat bontjes, dat was het wel. En tussen de honderden rotganzen in de polder konden we ook al niets afwijkends vinden. Het klinkt een beetje als een treurzang maar dat was het natuurlijk niet. Want zeggen oeroude filosofieën niet: het is de weg erheen die vreugde schenkt, meer dan het einddoel zelf? Het was heerlijk om tussen de kluten, de watersnippen en de bontjes te speuren naar iets zeldzaams, ook al zat het er niet. Het was fijn om tussen de rotganzen te zoeken naar die ene zwarte, ook al konden we die niet vinden. En uiteindelijk vonden we toch die bonte kraai in Zuid Eierland, tegenwoordig een soort om te twitchen. En uiteindelijk beleefden we weer mooie momenten in de tuintjes, met weer klapekster en weer een hoge velduil. En uiteindelijk vonden we bij Oosterend toch nog die zwarte rotgans tussen de rotganzen. Zodat we al met al nog helemaal niet ontevreden naar huis terugkeerden. Het was al donker toen we terug waren in Utrecht.

De volgende ochtend meteen met de trein naar Groningen, met de bus naar Lauwersoog en met de boot naar Schiermonnikoog voor een klassieke herfstvakantie op de Wadden. Iets mooiers dan dat bestaat er voor mij niet. Al op de boot brak de zon door. Groepen eiders en rotganzen patrouilleerden over de Waddenzee en al bijna aan de overkant verwelkomde ons een slechtvalk die laag over ons heen vloog.
Het was op Schier al net als op Texel. Het was een feest van herfst, vol van uitzinnige kleuren, van geel uit­geschoten duinweiden, oranje rietwaaiers, zilverglinsterende abelenbosjes en goud bestrooide berkenbosranden. Alsof de zon zelf uit het duin­land omhoog scheen. Bosjes boordevol lijsters en vinken, in struiken groepjes spreeuwen die als ze opvlogen zich ineens vertienvoudigden, velden vol ganzen die met gekromde ruggen het grasland be­graasden en zwermen trekvogels die als vloedgolven over het eiland gingen. Die dynamiek, die massaliteit, dat voortdurende bewegen om je heen: de herfst is mij lief. Zeker in deze tijd van het jaar staat hij steevast in de top vier van mijn meest geliefde seizoenen.
Ik herinner me het eind van mijn eerste dag op het eiland. Ik was zojuist bij Kobbeduinen geweest waar het baken uitrees boven de laatste duintjes die blonken in het lage zonlicht. In beginnende schemering was ik op weg naar het dorp toen ik boven me koperwieken hoorde. Niet voor het eerst maar dit keer zag ik op enige hoogte een groep strak naar zuid vliegen. En aan die groep leek geen einde te komen. Steeds maar meer koperwieken vlogen over me heen, als zwarte sneeuw, het moeten er zowat wel duizend geweest zijn, in één groep. Het was adembenemend. En toen ze eindelijk voorbij waren en ik was doorgefietst: weer geroep van koperwieken boven me, en net zo’n groep als zojuist, net zo zonder einde, vloog opnieuw op hoogte dwars het eiland over naar zuid. Nog nooit zoiets meegemaakt.
Het was trouwens alweer een jaar of zes geleden dat ik op Kobbeduinen stond en zag hoe het baken, dat driehoekige geraamte met zijn kruisende rechte lijnen, de grilligheid van het laatste duinland doorbrak. Het baken van Kobbeduinen: beeldmerk van Schier dat we al vanmiddag, nog midden op het wad, aan de horizon hadden zien opdoe­men. En het voelde als thuiskomen. Die burcht van duinland als laatste bolwerk van vasteland temidden van de kwelders. Voorpost van droge voeten temidden van de omringende willekeur van eb en vloed. Met lijsters, lijsters en nog eens lijsters. Een paar beflijsters vond ik er. Goudhaantjes op het plankier en een verre kiekendief. En een keer vloog daar een leeuwerik over, die klonk zo helder en zo scherp, zo bijna vrolijk en ook zo doordringend, dat leek bijna wel een kalanderleeuwerik. Maar zal toch wel een veldleeuwerik geweest zijn.

De volgende ochtend fietste ik in het eerste schemerlicht het dorp uit, toen temidden van de massaal overtrekkende koperwieken en zanglijsters ineens een pieperroepje klonk. Ik stopte, luisterde en hoorde het nog een keer. Twee keer, daar moest ik het mee doen. Maar ik heb niet voor niets de afgelopen jaren en vooral de afgelopen weken zo veel geoefend op roepjes van siberische boompieper. Deze riep precies wat-ie roepen moest, vond ik: schel, hoog, boompieperachtig maar niet zo strak, niet zo rechtlijnig. Explosief beginnend maar daarna met een zeker verval, zowel in intensiteit als in toonhoogte. Alles natuurlijk in een fractie van een seconde. Een beetje richting roodkeelpieper maar dan natuurlijk heel anders, lang niet zo langgerekt, lang niet zo fijn, lang niet zo glad. Geen opname uiteraard, dus ik kan niets bewijzen, maar voor mij was het er wel een.
Het onverwachte, de verrassende soort, de hoop op een zeldzaamheid, dat is ook een van de charmes van herfst op een Waddeneiland, wanneer immers alles mogelijk is. Op Texel had ik hem gemist, die zeldzaamheid, op Schiermonnikoog vond ik ‘m zelf. Al was ik nog niet meteen overtuigd toen ik aan het eind van een wat uitgelopen expeditie naar Kobbeduinen op de waddendijk bij de jachthaven die afwijkende tapuit vond. Overwegend grijs van kleur, vrijwel geen koptekening en klein van stuk: het had misschien voldoende moeten zijn maar op zo’n moment ga je als vogelaar enorm aan jezelf gaat twijfelen. Ik in elk geval. Zat ik er niet helemaal naast? Was het niet iets heel gewoons? Niemand wil de hoon van de algehele vogelaarsgemeenschap over zich heen dus thuis een en ander nageslagen en terug op de dijk de vogel samen met collega-ontdekker Jos Welbedacht min of meer afgemaakt. Al had de determinatie ook daarna nog heel wat voeten in de aarde. Uiteindelijk concludeerde de algehele vogelaarsgemeenschap: bonte tapuit. Terug thuis, droge kleren aan, verwarming hoog en de Schiermonikoger kruidenbitter binnen handbereik, was de herinnering aan het kille miezerweer van vanmiddag gauw verdwenen en bleef alleen die aan de 21e bonte tapuit voor Nederland over (indien aanvaard, moeten we er dan altijd bij zeggen).
Minder zeldzaam en zeker minder verrassend (want al bekend en bovendien jaarlijks aanwezig) waren de roodhalsganzen die zich ophielden tussen de brandganzen in de schaarse polders op het eiland. Het was soms nog best lastig om die er tussenuit te halen, meestal omdat je naar de verkeerde groep stond te kijken, maar als het uiteindelijk lukte waren ze wel heel mooi. Eén keer telde ik er vijf, het maximale aantal dat gemeld is dezer dagen. Zo’n groep op zo’n Waddeneiland, dat voelt toch anders dan een enkele verdwaalde vogel ergens in een polder op het vasteland. Daar kleeft er altijd de gedachte aan een ontsnappeling aan. Alles is mogelijk natuurlijk, maar vijf ontsnapte roodhalsganzen die alle vijf de Waddenzee zijn overgestoken en op Schiermonnikoog zijn aangeland? Dit voelt toch veel meer als een echte familiegroep uit ergens diep in Noordoost-Europa, en dat maakt ze er een stuk mooier op.

De zee leverde deze week weinig spannends op. Weinig wind en slechts groepen eiders, zwarte zee-eenden en rotganzen, plus een enkele jan van gent of roodkeelduiker. De jonge, ruige vegetatie op het strand was eigenlijk veel spannender. Sowieso is dat natuurlijk een fascinerend verschijnsel op Schiermonnikoog: hoog op die enorm brede stranden die Schier bij zeetrektellers wat minder populair maakt, is langs de hele Noordzeekust een piepjong duinlandschap ontstaan waar lage duintjes afwisselen met drassige kweldervegetatie, soms dicht en soms half open met af en toe ondiepe plasjes of slenken. Daar wil nog weleens wat spannends schuilen, weet ik uit ervaring, al kwam ik deze keer niet verder dan een boel graspiepers, een jagende blauwe kiekendief, een jagende slechtvalk, een paar ijsgorzen, putters en kneuen en twee overvliegende sneeuwgorzen. Maar het is hoe dan ook een belevenis op zich om door de jaren heen het landschap zo te zien groeien. Ik herinner me nog dat je vanaf de duinen gewoon over het zand naar zee kon lopen, al was dat altijd wel een heel eind. Dat is dus in amper tientallen jaren, in termen van landschapsontwikkeling een oogwenk, radicaal veranderd.
Wat al die jaren hetzelfde gebleven is, is de Westerplas die aan de westkant van het eiland tussen de lage duintjes rust. Maar wat dan weer in al die jaren is veranderd, zijn de zilverreigers. Vroeger, ja, als je ver genoeg teruggaat was dat in heel Nederland een zeldzaamheid natuurlijk. Tegenwoordig heb je volop zilverreigers in de Westerplas, grote en kleine. Maar zaten er nou vooral kleine, of vooral grote? Op dinsdag telde ik minimaal vijftien kleine. Maar op donderdag, op een regenachtige ochtend net terug van de tapuit, zaten er juist zestien grote. Onbeslist dus.
Daarna volgde vrijdag, de dag die je wist dat zou komen, zoals dat in modern Nederlands heet. Het dagelijks leven wachtte: we moesten naar huis.

Sluiten we mijn Waddenmarathon af, diametraal aan de andere kant van ons ook weer niet zo heel kleine landje, met een dip van formaat: de vorkstaartplevier die gedurende ons gehele verblijf op Schier in de Autrichepolder bij Westdorpe had gezeten, was daar juist op zaterdag vertrokken. Pijnlijk. De lange reis (trein naar Goes, bus met vouwfiets naar Terneuzen en door naar Axel, en op de vouwfiets naar Westdorpe) was vergeefs geweest. Nou ja, vergeefs, op een of andere manier laat-ie toch een leuke herinnering na. Aan fietsen door Zeeuws Vlaanderen, langs akkers en langs oude kreken. Aan urenlang met enkele lotgenoten wachten bij de plasjes waar de vogel zich tot gisteren had opgehouden, elke zwerm kieviten afspeurend in de hoop dat-ie er toch nog tussen zou zitten. Even opwinding als een van de aanwezigen hem meent te hebben zien vliegen maar daarna toch weer alleen maar kieviten, en goudplevieren en op het water een geoorde fuut. Bruine kiekendief over, toendrarietgans ter plaatse maar nee, echt geen vorkstaartplevier meer. Het is de prijs van een weekje Schier. En ach, dat is die prijs eigenlijk best waard.

24 oktober 2015


Meer lezen? Van ver

zondag 25 oktober 2015

Tapuit

Het was mijn beste zelf ontdekte soort ooit, al moet ik ‘m delen met Jos Welbedacht die de vogel zelfs nog eerder had opgemerkt dan ik, net als ik gealarmeerd was maar net als ik in eerste instantie nog geen alarm had geslagen. Wat mij betreft verdient dat wel enige toelichting. Het was aan het eind van een tochtje met vrouw en kinderen naar Kobbeduinen en een wandeling door de Oosterkwelder. Het was al wat later dan ik in gedachten had gehad en ik was wel toe aan een lunch toen ik op de waddendijk vlak bij de jachthaven die tapuit opmerkte. Wat was dat een rare tapuit, dacht ik. Zo grijs, zo klein en ielig, bijna als een roodborst, en zo weinig getekend ook. Hij verdween uit beeld en al gauw verscheen er opnieuw een tapuit op de dijk. En nu was ik toch minder gealarmeerd. De vogel had bij nader inzien toch wel de proporties van een tapuit en ook de koptekening was wat prominenter dan ik in eerste instantie gezien meende te hebben. Hij verdween weer, kwam weer tevoorschijn en hé, hij zag er toch wel verdacht uit, vond ik nu weer. Zo ging het een paar keer. Eén keer noteerde ik: ‘donkere teugel en weliswaar vage maar goed zichtbare wenkbrauwstreep’. Maar toen ik nog een keer keek, streepte ik dat weer door: hij had helemaal geen wenkbrauwstreep en die teugel, daar was niks donkers aan. Pas later werd me duidelijk dat er twee tapuiten zaten, waarvan een weliswaar wat flets, maar toch een gewone. Op dat moment was ik in de war. Ik had honger en ik ging naar huis.
Ach, het is natuurlijk een slappe smoes, maar op zo’n moment ga je enorm aan jezelf twijfelen. Ik in elk geval. Zat ik er niet helemaal naast met mijn gedachten aan iets zeldzaams? Was het niet iets heel gewoons? Niemand wil de hoon van de algehele vogelaarsgemeenschap over zich heen dus ik wilde zekerheid. Na de lunch de vogelgids erbij gepakt, even goed gestudeerd en vastgesteld dat vooral de tekening van de staart van belang was. Dat wist ik natuurlijk al, maar hoe het precies zat, dat had ik zojuist nog niet paraat. Nu wel: ik moest opletten of de zwarte eindband aan de rand langs de staartzijde omhoog liep. Dat zou wijzen op bonte of blonde tapuit. (Woestijntapuit kwam al niet meer in aanmerking. Daarvoor had de vogel veel te veel wit in de staart gehad.)
Met die kennis op zak terug naar de dijk. Daar al gauw de tapuit teruggevonden. Echt geen gewone hoor, hoe kon ik dat nou toch gedacht hebben? Maar ik wilde zekerheid. Ik ontmoette een andere vogelaar, later gedetermineerd als Jos Welbedacht, die de vogel ook al eerder had opgemerkt. Samen de vogel bestudeerd. Af en toe liet die zich prachtig en van nabij zien maar die staart moesten we hebben, en die staart wilde hij maar niet goed laten zien. Niet in geopende toestand. Alleen als-ie opvloog ging die staart open en dat gebeurde weliswaar vaak, het beestje was erg rusteloos, maar dat ging steeds zo snel, om dat dan goed te beoordelen was haast niet te doen. Dat lukte pas met behulp van enkele foto’s van Jos. En die toonden onomstotelijk een staartband die langs de staartzijde omhoog liep. De vlag kon uit; we durfden eindelijk alarm te slaan.
Bonte of blonde tapuit, dat was nu nog de vraag. De nauwelijks geschubde rug en overwegend zandbruine kleur met zowel warme als grijszwarte tinten, deden mij aanvankelijk aan blonde denken. Ook de vrijwel ongetekende keel, het relatief egale kleed en de weinig ‘stoere’ gestalte kwamen meer overeen met mijn beeld van blonde tapuit, zoals ik die bijvoorbeeld gezien heb bij Westkapelle in mei 2014, dan met bonte. Dat moest dan wel oostelijke zijn, voor westelijke was-ie echt te koud van kleur. Genoemde indrukken blijken echter niet echt hard en handpenprojectie lijkt voor blonde toch iets te lang, langer dan 100%, wat duidt op bonte want oostelijke blonde hoort volgens de boekjes maximaal 100% te hebben (westelijke nog iets minder). Al vind ik dat zowel op foto's van deze vogel als op foto's van andere bonte en oostelijke blonde tapuiten niet altijd even gemakkelijk vast te stellen. Ondersteunend voor bonte zouden onder andere nog de brede lichte randen zijn aan vooral de middelste en kleine dekveren: ‘bij blonde tapuit in najaar geen of smalle lichte randen aan middelste en kleine dekveren’, aldus Van Duivendijks kenmerkengids.
Inmiddels is er overeenstemming dat het inderdaad een bonte tapuit betrof. Het zou de 21e voor Nederland zijn en zo zeldzaam heb ik ze nooit eerder zelf gevonden. Een gebeurtenis van formaat dus, wat mij betreft. De vogel verbleef nog enkele dagen op de dijk bij de jachthaven en werd vandaag, 25 oktober 2015, helaas dood gevonden. Triest einde van een prachtige vogel.


25 oktober 2015

woensdag 7 oktober 2015

Raadsels van de vogeltrek

Sommige dingen zijn logisch, begrijpelijk en daarom volstrekt voorspelbaar. Zo woei er vandaag voor het eerst sinds weken een weliswaar zwak maar onmiskenbaar windje uit zuidwest. En als op afspraak vlogen de graspiepers in groepjes laag over me heen. Dat is geheel volgens de theorie: met meewind (en noordoost is momenteel meewind voor ze) vliegen ze hoog, veelal buiten bereik van spiedende trektellersogen zodat je vaak niet meer van de trek meekrijgt dan af en toe een piepje. Mooie maar rustige ochtenden levert dat op, met ogenschijnlijk weinig trek. Maar bij tegenwind, zuidwest dus, vliegen ze lager want daar waait het minder hard en dan maak je er als toeschouwer veel meer van mee. En valt er voor de trekteller ook veel meer te tellen.
Andere dingen, de vogeltrek aangaande, zijn in elk geval voor mij nog altijd een raadsel. In al die jaren heb ik het al een aantal keren meegemaakt dat de vogels massaal naar het noorden of het noordoosten vlogen, wat me in de herfst toch bepaald de verkeerde kant op lijkt. Hoe dat te verklaren? Compensatietrek, krijg je weleens te horen. Klinkt natuurlijk zeer geleerd maar niemand heeft mij nog kunnen uitleggen waar dat nou eigenlijk goed voor is. Wat zou een vogel die op weg is naar het verre zuiden, te compenseren hebben? Waarom zou-ie terug naar het noorden moeten? Is-ie te ver naar het zuiden gevlogen? Welnee, de volgende dag vliegt-ie gewoon weer verder naar het zuiden. Dat stukje naar noord was gewoon energieverspilling.
Wigle, collega-vogelaar, vertelde me laatst in dit kader iets interessants. Een Zweedse ornitholoog had aan de hand van satellietbeelden en gedetailleerde weerrapporten vastgesteld dat precies op het moment dat boven het Iberisch schiereiland een flinke depressie ontstond, grote groepen vogels boven Scandinavië drastisch hun koers verlegden. Alsof ze de weersverandering een paar duizend kilometer zuidelijker konden waarnemen. Daar gaf hij geen verklaring voor. Daar had hij ook geen verklaring voor. Maar het was hoe dan ook een opmerkelijke samenloop van gebeurtenissen.
Vandaag iets gezien van iets bescheidener aard dat ik toch ook wel intrigerend vond. Terwijl diverse groepjes graspiepers en wat zanglijsters, leeuweriken en rietgorzen allemaal netjes min of meer naar het zuiden vlogen, vlogen enkele groepjes koperwieken bijna pal naar het oosten. Kan een keer gebeuren, denk je dan, maar waarom dan net al die koperwieken? Is er iets in de weersomstandigheden dat vogels ertoe brengt naar het oosten te vliegen? Maar waarom dan alleen de koperwieken en geen enkele graspieper? Wat weten zij wat anderen niet weten?
Wie het weet mag het zeggen.

7 oktober 2015


Meer uit het Utrechtse: Thuis

maandag 5 oktober 2015

Pelagisch

‘Vale pijl, Jeroen, vale pijl’, had ik geappt in onze vogel-WhatsAppgroep nadat Jeroen vanwege het rustige weer en de zwakke oostenwinden van de afgelopen week onze kansen op echt leuke soorten op onze pelagische tocht de volgende dag, nogal laag had ingeschat. Vale pijlstormvogel is een soort die met zulk weer juist nog wel te verwachten is. Het is een vogel van het westelijke middellandse zeegebied en de Atlantische kusten van het Iberisch schiereiland, die in de nazomer in klein aantal naar het noorden zwerft en dan soms ook in de Noordzee terecht komt. In tegenstelling tot de meeste van zijn verwanten is dat niet afhankelijk van harde westenwinden dus deze wordt ook bij rustig weer nog wel af en toe gezien. Maar wel heel af en toe, zelden meer dan één per dag en de meeste dagen geen, want hij is zeldzaam en voor de doorgewinterde zeevogelaar een van de lekkerste, maar ook een van de lastigst te bemachtigen snoepjes.
Nou schat ik mijn voorspellende gaven niet bijzonder hoog in, maar wat gebeurde er toen alweer op de terugweg richting Den Helder het laatste uur van onze tocht was aangebroken? Toen wellicht bij sommigen de concentratie even verslapte, toen de een het zich meende te kunnen veroorloven om binnen even een gehaktbal te gaan eten en een ander langs de verkeerde kant van de kajuit naar het voordek wandelde? Een donkere, tengere vogel kwam over zee op de boot toegesneld. Een onmiskenbare pijlstormvogel zeilde op amper twintig meter langs de boot en liet gedurende enkele momenten alle relevante kenmerken zien: vaalbruine bovenzijde, vuilwitte onderzijde, lichte maar donker omrande ondervleugels, donkere onderstaart en vage begrenzing tussen de donkere en de lichte delen. ‘Vale pijl! Vale pijl!’ werd er geroepen, terwijl de vogel zich alweer uit de voeten maakte. De consternatie was groot. Het duurde bij elkaar amper een halve minuut maar voor degenen die op het juiste moment op de juiste plaats hadden gestaan en in de juiste richting hadden gekeken, was dit het hoogtepunt van de tocht. Er waren er echter ook die net even iets anders te doen hadden of de verkeerde kant op keken en zij moesten genoegen nemen met de talloze jan van genten, in alle kleden van juveniel tot en met volledig adult, die de hele tocht lang en af en toe met tientallen rond de boot hingen en ons geregeld spectaculaire demonstraties voorschotelden. Die telkens dat tijdloze ge­baar maakten, als een acteur die na zijn laat­ste rol op theatrale wijze het publiek groet en het toneel verlaat: de vleugels spreiden zich, het lichaam kantelt, de vleugels wringen zich in een hoek en plotse­ling duikt de vogel om­laag en verdwijnt in de golven.
Of met de fraaie noordse stormvogel die geruime tijd rond de boot vloog en af en toe zo dichtbij kwam dat je hem bijna had kunnen grijpen. Of met de grote jager die korte tijd stoeide met enkele van de vele meeuwen die achter de boot hingen. Of met de talloze zeekoeten die op zee dreven en de paar alken die we daar tussen ontdekten. Allemaal min of meer gebruikelijke types af en toe op een goede dag aan zee, maar ook allemaal symbolen van de onbegrensdheid van de wereldzeeën, die je een beetje deelgenoot maken van de mythe van de oceaan. Die je op een gewone dag alleen maar aan de horizon ziet, ver buiten bereik van de toeschouwer. Om die zo fraai en zo dichtbij te zien te krijgen, moet je zelf de zee op. En dat maakt zo’n pelagische tocht altijd tot een onvergetelijke gebeurtenis, met of zonder vale pijl.

4 oktober 2015


Meer aan zee: Zee

dinsdag 29 september 2015

Startpremie

Een herfstdag uit het boekje: zon, beetje wind uit het oosten en een prikkelende kou in de ochtend maar daarna boterzacht. Thuisblijven is op zo’n dag geen optie. Dus stond ik om kwart over 10 in Den Helder te kijken naar drie europese kanaries, af en toe mooi dichtbij foeragerend in het struikgewas en op en langs het pad bij fort Dirksz. Admiraal, een fraai, verwilderd stukje 19e-eeuwse geschiedenis. Het was een prettig half uurtje daar, kijkend en af en toe luisterend naar drie vogels van een soort die in Nederland langzamerhand behoorlijk zeldzaam is geworden. Schaarser dan bladkoning, zei ik nog tegen mijn beide metgezellen ter plaatse. Het was een mooi begin van de dag.
Maar moet je nou ook al voor drie eurokanaries het halve land afreizen? vroeg ik me af.
Mijn antwoord had ik natuurlijk al gegeven, want ik stond er. En waarom ook niet? Het kost me niks: ik reis in het weekend gratis en de tijd in de trein weet ik wel te benutten. Aan de zaterdagkrant dit keer, of wat daar nog van over was. En als je dan eenmaal die kanaries binnen hebt, kun je de verdere dag besteden aan het zelf vinden van een leuke zeldzaamheid.
Het eerste was me dus lekker vlot gelukt. Het tweede helaas niet. Naar Huisduinen gefietst, aan zee geweest, door de duinen gezworven, de Oude Vuilnisbelt aan een uitgebreid onderzoek onderworpen, op de uitkijktoren gestaan, ondergelopen bollenveldjes gezocht (net zo schaars als zeldzame vogels vandaag) en tenslotte Mariëndal afgespeurd. Met als resultaat: boel steenlopers, een paarse strandloper, een kanoet, wat rotganzen over zee, wat roodborsttapuiten (ik deed m’n best, gezien de ontwikkelingen van de afgelopen dagen, maar ik kon er niets anders van maken dan gewone) en twee tapuiten. Onder meer. Het leukst was nog die man sperwer die bijna een graspieper te grazen nam maar zich uiteindelijk vlak langs me heen onverrichterzake uit de voeten maakte.
Mager dus, maar ach, het was een leuke dag en die europese kanaries had ik binnen, en dat was toch alweer een paar jaar geleden. Dat is (ook) zo leuk aan twitchen: dat je als het ware een startpremie meekrijgt. Is die eenmaal binnen, dan kan het vogelen echt beginnen. Moet het wel een beetje lukken natuurlijk.

27 september 2015

woensdag 9 september 2015

Sibstreep

‘Ziezo, sibstreep binnen, nazomerdepressie over’, appte ik in onze Utrechtse vogel-appgroep. Het was het slot van een enerverende dag die me om te beginnen om 7 uur vanochtend samen met Erik plus een paar ervaren zeetrektellers op de zeetrektelpost op de Maasvlakte bracht. De straffe noordwestenwind van de afgelopen dagen, ook voor vandaag nog voorspeld, had ons op het idee gebracht om een paar uur op een geschikte plek aan zee door te brengen. En dat bleek een goed idee: een woeste zee en al binnen vijf minuten een kleine jager naar zuid. Er volgden er de daaropvolgende twee uur nog minimaal tien, onder andere eentje mooi dichtbij over de branding en een spectaculair groepje van vier tegelijk. Verder nog een middelste jager, een kleinste jager die met een kleine meevloog zodat het verschil in formaat goed te zien was, en tenslotte een juveniele vorkstaartmeeuw die weliswaar vrij ver maar toch goed herkenbaar over zee vloog. Alles naar zuid. En om ons bij de les te houden geregeld jan van genten, grote sterns, een zwarte stern en een juveniele drieteenmeeuw. Onder meer.
Al met al een zeer bevredigende opbrengst waarna, om een uur of half 10, de boel volkomen stilviel en er helemaal niks meer vloog. We probeerden nog wat op de Maasvlakte zelf maar dat leverde niet al te veel op. Het was er stil, en wellicht woei het er te hard. Dat kon echter geenszins ons goede gevoel wegnemen. Toen echter het bericht binnenkwam van een siberische strandloper bij Camperduin, was dat goede gevoel ineens helemaal verdwenen. Want wat is een vorkstaartmeeuw waard, vergeleken met een siberische strandloper?
Siberische strandloper is zeldzaam, en niet zo’n beetje: slechts acht keer eerder in Nederland. Nieuw zou-ie niet zijn voor me: acht jaar geleden had ik ‘m al eens toen we toevallig een weekje herfstvakantie hielden op Ameland, juist toen er daar een gevonden was. Maar volgens de berichten en de eerste foto’s liet deze zich vele malen beter zien dan de vogel destijds.

Sta je dan op de Maasvlakte. Erik moest tijdig thuis zijn en is sowieso niet zo van het twitchen dus nee, met de auto ging ik er niet komen. Om kwart over twee waren we terug bij stadion Galgenwaard. Wat te doen?
Om te beginnen maar eens naar het station gefietst. Zou ik daar wel zien of ik er een trein ging nemen.
Op het station toch maar in een trein gestapt. En in Uitgeest toch maar in de bus gestapt die vanwege spoorwerkzaamheden, ook dat nog, was ingezet om ons naar Alkmaar te brengen. Dit was natuurlijk gekkenwerk, bedacht toen ik in Alkmaar een uur moest wachten op de bus naar Camperduin. Zondagmiddag: één bus per uur, en de vorige was net een paar minuten weg. Sta je dan te wachten op een winderig busstation, terwijl je je, vanochtend immers om half 5 opgestaan, nog zo had verheugd op een welverdiende luie middag en avond thuis. Het zou laat worden vanavond, had ik het thuisfront inmiddels gemeld.
Maar kort voor 5 uur in de middag was daar dan toch de bus naar Camperduin, en even na kwart over 5 stapte ik uit aan de Hondsboschse weg te Camperduin.

Grijs, miezerig, winderig. Dreigende luchten pakten samen achter het dijklichaam. Het oogde als een cliché, als een mooi maar ook wat onheilspellend oudhollands schilderij. Maar verderop een enigszins geruststellend groepje vogelaars, ja, dit ging warempel goed komen, begon ik te geloven. In één ruk van Maasvlakte naar Camperduin: meer iets voor autovogelaars maar ook (half, moet ik er eerlijkheidshalve aan toevoegen) met OV kan het. Want om even over half 6 stond ik naar een werkelijk schitterende siberische strandloper te kijken, zo zeldzaam en zo anders dan de omringende bonte strandlopers. Kijk toch dat roodachtige petje, kijk toch die lichte wenkbrauwstreep. Rossig bruine kleuren, mooie snipstrepen over de rug en vooral subtiele pijlpuntjes op de flanken. Ik geef toe, het zijn details, je moet er oog voor hebben, maar een vogel uit het boekje. Wat was ik blij dat ik niet thuis van een welverdiende luie middag en avond zat te genieten.
Niets is zo heerlijk als teruglopen van een succesvolle toptwitch. Als alle spanning, alle onrust zijn weggewaaid en je alleen maar met een big smile op je gezicht loopt na te genieten. Ik kan dat iedereen aanraden. Zelfs in de regen. Het leven kan zo simpel zijn: geef mij zo’n siberische strandloper en ik ben weer een week gelukkig.

6 september 2015

woensdag 2 september 2015

Nazomerdepressie

Terug in Nederland na drie fantastische weken Kaapverdië ging ik om te beginnen op zoek naar een waterrietzanger in Waverhoek: niets. Daarna ging ik op zoek naar een waterrietzanger in de Groene Jonker: noppes. Een draaihals dan, gevonden nabij de Hoogekampse plas: nada. Kwartelkoning in hartje Utrecht: njet. Kon ook niet waar zijn natuurlijk, maar toch: op de foto stond er een. Lachstern bij Petten dan: ook al niet. Hier tekende zich een forse nazomerdepressie af. De excursie met vogelwacht Utrecht naar de kop van Noord-Holland moest helpen die te boven te komen, maar ook dat lukte niet helemaal. Geen vale pijl over zee bij Camperduin, oké, kan gebeuren. Maar daarna: opnieuw de lachsterns gedipt, draaihals en sperwergrasmus misgelopen in de duinen bij Den Helder en geen reuzensterns meer bij de Kinseldam. Het moest verdorie niet gekker worden. Dat roodpootvalk gevlogen was, daar had het de vorige dag al naar uit gezien dus technisch gezien was dat geen dip. Maar toch. En dat achteraf ook nog een late waterrietzanger was gemeld, zien we dan maar door de vingers. Maar het mag duidelijk zijn: het nieuwe seizoen komt nog niet echt lekker op gang.
Gelukkig wel liefst vijf grauwe franjepoten bij elkaar in de Nollen van Abbestede, ten noorden van Callantsoog. Nooit eerder zoveel bij elkaar gezien: prachtig. Ook de paar juveniele krombekstrandlopers in een grote groep kieviten, kemphanen en watersnippen waren het genieten waard. En toen in de duinen van de Oude Vuilnisbelt bij Den Helder ineens die twee zwarte ibissen laag over ons heen vlogen, waren al die dips van de afgelopen weken voor even weer vergeten. Want die mogen dan de afgelopen jaren een flinke inflatie hebben ondergaan, om er zomaar spontaan tegenaan te lopen, dat vind ik toch nog steeds een belevenis. Bovendien gewoon mooie vogels. Maar verder hier slechts braamsluiper, grasmus, zwartkop en dergelijke. Van de hier gisteren nog gemelde draaihals en sperwergrasmus geen spoor.

Een nazomerdepressie dus. Ik dacht ‘m krachtig te bestrijden door dan maar een bijna niet te missen draaihals in Rijswijk te gaan twitchen. Bijna niet te missen? Sta je dan, met een man of tien, langs een drukke straat te wachten op een draaihals die niet kwam. Urban birding: leuk hoor, maar niet als de vogel zich niet vertoont. Na dik een uur onverrichterzaken maar weer naar het werk gegaan.
Uitzieken, dat is het enige dat erop zit, zegt de dokter dan. Rustig afwachten, gaat wel over.
Het is een kwestie van evenwicht, van balans. Alle wereldgodsdiensten en levensfilosofieën reppen erover. Zelfs in de bijbel staat het. Na zeven jaren, of drie weken van overvloed volgen even zovele weken van schaarste. Drie weken schraalhans dus, gemeten vanaf onze terugkeer van Kaapverdië, daarna zou het over moeten zijn. Vanaf komend weekend zal het beter gaan.

2 september 2015

dinsdag 1 september 2015

Bart-Jan

Ik ben geen held, wat vliegen betreft. Ook niet wat allerlei andere dingen betreft, bijvoorbeeld diepe afgronden en dochters die over muurtjes heen in die diepe afgronden willen kijken, maar dat doet er even niet toe. Maar vliegen, dat zal nooit een hobby van me worden. Ik keek het afgelopen half jaar erg uit naar onze vakantie naar Kaapverdië, maar er was één aspect waar ik wel wat tegenop zag: de vliegreis. En dan niet eens zozeer het neerstorten want ach, dan was toch alles afgelopen en trouwens, ik moest toegeven: het afgelopen half jaar was er in de wijde omtrek van Kaapverdië niet een vliegtuig neergestort dus dat zou wel erg toevallig zijn. Maar die overstap in Lissabon (zowel heen als terug, maar terug was van latere zorg) … We hadden ongeveer een uur en dat was zelfs volgens onze contactpersoon bij Fly Caboverde best krap. Ik zag ons dus al die aansluiting missen en drie weken lang dwalen van het kastje in de ene vliegveldhal naar de muur in een andere. Zouden we wel ooit Kaapverdië bereiken?
Drie weken later en een keur aan herinneringen rijker, ook aan allerlei zaken waar ik nog niet eens over geschreven heb, zoals de straatverkoopsters in Mindelo, de vele vrouwen die rondlopen met zwaarbeladen mand op hun hoofd, over Afrika gesproken …, en bulwers stormvogels, jawel, nota bene bulwers stormvogels vanaf de boot naar São Nicolau, vliegende vissen ook en dartelende dolfijnen op zee en de zeeschildpadden in de branding waar Harriët zo blij van werd, al die dingen later is inmiddels wel duidelijk dat het allemaal is goed gekomen. Zoals iedereen me vooraf had verzekerd.
In Lissabon stond al een dame in uniform klaar om de passagiers voor Sal naar de juiste hal te dirigeren. Paspoortcontrole dreigde nog even roet in het eten te gooien maar uiteindelijk zaten we in ons vliegtuig. ‘Cabo Verde here we come’, schreef ik in mijn aantekeningenboekje, refererend aan de teksten die op Schiphol op de slurven waren aangebracht, zij het met iets gangbaarder bestemmingen, Milaan en Berlijn bijvoorbeeld. Zo reisden we onze reis, of eerder: zo reisde de reis onze reis voor ons. Die reis wordt als het ware aan je opgelegd. Daar heb je eigenlijk geen omkijken naar. Je kunt niet veel meer doen dan simpelweg wat van je verwacht wordt. Het grootste deel van de reis is dat niet meer dan stil in je stoel blijven zitten en de tijd vullen met je gedachten en dat is zo ingewikkeld niet. En uiteindelijk komt alles goed: op Sal zagen we de volgende ochtend zelfs een van onze rugzakken boven op het bagagekarretje liggen dat naar ons volgende vliegtuig gereden werd. Dan zouden de andere er ook wel liggen. Daarmee was een van mijn laatste zorgen weggenomen.

Eén keer ging het mis: op de terugweg in Lissabon misten we onze aansluiting. En achteraf was dat het beste wat ons op dat moment kon overkomen. Om half negen ’s morgens stonden we op het vliegveld, en pas om 8 uur ’s avonds ging er een vliegtuig naar Schiphol dat plek voor ons had: we hadden een gratis dagje Lissabon cadeau gekregen! In de zon op het Praca do Commercio gestaan, aan de Taag gezeten, vele vale gierzwaluwen gezien, de oude burcht die achter de huizen verrijst, en de kathedraal: spoedcursusje Lissabon voor eendagstoeristen.
En trouwens ook: meeuwen! En spreeuwen en merels en parkieten!
Toeval bestaat niet, naar het schijnt, maar toch: juist die dag was Bart-Jan jarig, onze reisleider op afstand, jongste broer van Harriët die vele jaren geleden naar Portugal is vertrokken en met zijn Kaapverdische bruid in Lissabon woont. Een echte expat, in Nederland gestudeerd en in Lissabon werkzaam op een geografisch instituut. We hebben heel wat contact gehad met Bart-Jan de afgelopen weken, per telefoon en per WhatsApp, en nu konden we hem nog net even in levende lijve ontmoeten en de eerste vakantieverhalen delen. Op Martin Moniz, mooi pleintje op een van de heuvelen van de stad, met fontein en met vele eetkraampjes waar je naar keuze je eten kon uitzoeken om het waar je maar wilt in de schaduw aan een tafeltje te gaan opeten. Na onze lunch door kleine en wat grotere straatjes door mooi en tamelijk karakteristiek stukje Lissabon met hoge, soms afbladderende huizen met smalle balkonnetjes met sierlijk ijzeren smeedwerk, omhoog gewandeld naar een parkje met druk bezochte zwembak en met uitzicht over half Lissabon waar we het moment afwachtten dat we weer naar het vliegveld moesten. Waar we natuurlijk veel te vroeg waren maar ook dat is vliegen: wachten, heel veel wachten. Nee, mijn hobby is het niet.

1 september 2015




Meer lezen over Kaapverdië: https://guuspeterse.blogspot.com/2015/08/mussen.html






donderdag 27 augustus 2015

Antonia

Het was Antonia zelf die ons naar Santo Antão vergezelde, naar haar landhuis aan de voet van de bergen in de Ribeira Grande in het noorden van het eiland. Antonia, onze aangetrouwde schoontante. Er bestaat geloof ik geen naam voor wat zij van ons is. Ze is feitelijk niets van ons, behalve dan onze gastvrouw voor twee weken, die eerst haar appartement in Mindelo met ons deelde en daarna haar huis op Santo Antão. In Mindelo was dat nog best krap. Ze bood ons haar slaapkamer aan en sliep zelf op de slaapbank in de huiskamer. Hoe zeer we haar ook verzekerden dat we echt wel met slaapzakken en matjes in de logeerkamer bij Renske en Esther pasten, daar was geen discussie over. Gastvrijheid is een erezaak in Kaapverdië, zoals ze ons ten overvloede verzekerde.
Op Santo Antão was ruimte geen probleem: haar landhuis herbergde onder meer vijf badkamers en vier slaapkamers, en een dakterras met fantastisch zicht op de omringende bergen. Op onmetelijke rotswanden die aan beide zijden hoog boven ons uittorenden, kaal en grillig zoals alle bergen hier, en op de Ribeira beneden, de vallei die werd gedomineerd door de droge, stenige rivierbedding die naar verluidt soms, in nattere tijden, plaats biedt aan een woeste waterloop die de toegang tot het huis soms wel voor een week onmogelijk kan maken. Dat kan ons dus ook nog overkomen: een week lang vastzitten in een landhuis op Santo Antão. Een straf zou dat eigenlijk niet eens zijn, met de uitzichten, de tropische fruitbomen, de bananenpalmen, de volle voorraadkasten en de zeven Harry Potters die de dames bij zich hadden.

Santo Antão wordt geroemd en geprezen als het mooiste van alle Kaapverdische eilanden. Woeste bergketens doorklieven er de hoge luchten en steile afgronden voeren tot grondeloze diepten. Het is er groener dan op enig ander van de eilanden. Nou zijn we maar op drie geweest, maar op basis daarvan kan ik me de kwalificaties wel voorstellen.
Een voorproefje van al het moois kregen we toen we met het busje van het haventje van Porto Novo aan de zuidkant van het eiland, naar het landhuis reden. Dwars door de bergen: langs hoge kale pieken en diepe afgronden, soms aan beide kanten van de weg. Een fotomomentje werd ons gegund op de rand van een enorme oude vulkaankrater waar diep onder ons, aan de voet van grillige, bijna loodrechte rotswanden, een vlakte sluimerde met graslanden en schapen.
De wandeling die hier door iedereen wordt aanbevolen, van reisboekjes tot ons familienetwerk, is die langs de kust van Ponta do Sol eerst naar Fontainhas en van daar naar Cruzinha. Dit is je reinste reisboekenheroïek. In een groots en ontzagwekkend decor van rots en oceaan tot zo ver (en bijna zo hoog) als het oog reikt, van kloven en afgronden en hemelbestormende rotswanden, kruipt het wandelpad nietig en klein langs zee. Soms beneden langs een keienstrand dat rammelt in de branding, maar meest hoog over de rotsen die eigenlijk nauwelijks ruimte bieden aan de mens en zijn onbedwingbare hang naar exploratie zodat het pad over grote delen in de rotsen moest worden uitgehakt. De tocht is inderdaad van een duizelingwekkende schoonheid maar tegelijk, wat mij betreft, van een griezeligheid die op den duur als het ware in je botten gaat zitten. Het pad voelde een beetje als een gevangenis, vond ik. Er waren slechts twee opties: vooruit en terug, en beide voerden langs griezelige dieptes, langs loodrechte afgronden waar de oceaan honderden meters onder je ruist en schuimt rond rotsplateaus aan de voet van de bergwand. En hoewel het altijd veilig is, voldoende breed en met bijna altijd een muurtje om de diepte op afstand te houden, kon ik die diepte maar moeilijk uit mijn hoofd zetten.
Af en toe passeer je een eenzame, schaars begroeide Ribeira, als een diepe wond in het bergland, af en toe een bergdorpje, wankelend tussen de rotswanden, dat steevast de vraag oproept hoe men hier het contact met de buitenwereld weet te onderhouden. Door glooiende heuvels en woestijnachtige glooiingen, halfkaal en met wat karig, stekelig kreupelhout, daal je tenslotte af naar het veilige Cruzinha, dat beneden aan de oceaan ligt en zicht biedt op weer nieuwe, loodrechte bergwanden die oprijzen uit de oceaan.

De reisboeken voor Kaapverdië staan vol met dit soort wandelingen op Santo Antão die je, aldus de reisboekenschrijvers, niet mag missen. Wij hadden daar geen boodschap aan en hadden, afgezien van deze ene, voldoende aan de tochtjes in de nabijheid van ons huis. Die waren al indrukwekkend genoeg. Zo gingen we met Antonia, na een korte stop in Pouvoisau (het stadje aan de monding van de Ribeira Grande dat in de reisboekjes vermoedelijk ten onrechte Ribeira Grande wordt genoemd en waar Antonia rondloopt als een koningin, mensen aanspreekt, door mensen wordt begroet en steeds haar ondoorgrondelijke gang gaat), naar een smalle Ribeira diep in de bergen. Die Ribeira's, langgerekte dalen die in de bergen verzonken liggen, zijn werelden op zich. Groen, soms met akkerlandjes en veldjes, schuurtjes en kleine dorpjes, mensen, tropisch ogende vlinders, af en toe wat weelderig struikgewas en soms zelfs stukjes van wat je bijna bos zou durven noemen, alles in de schaduw van het kale en ongenaakbare bergland dat soms als een immense muur boven je uitrijst. Ook dit was weer zo’n paradijselijke kloof met suikerriet en palmbomen, die werd overweldigd door het grauwe rotsgebergte rondom. Hier kaapverdische gierzwaluwen, en hoog enkele buizerden waar ik verder niets bijzonders aan zien kon maar die kaapverdische buizerden geweest moeten zijn, een endeem die beperkt is tot Santo Antão en Santiago.
Zulke plekken waren er meer op het eiland, zij het zonder die buizerden want die waren ook op Santo Antão best zeldzaam. Wat we ook veel zagen, of dachten te zien, waren oeroude muurstructuren in de bergen. Soms waren het overduidelijke muurrestanten maar vaak konden we niet goed uitmaken of ze geen natuurlijke oorsprong hadden. Maar met een beetje fantasie kon je er restanten van oeroude, lang verdwenen culturen in zien. Oude beschavingen waar wij geen weet meer van hebben.

27 augustus 2015



Verder lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/09/bart-jan.html





donderdag 20 augustus 2015

José

Onze gids op São Nicolau was José Cabral, een vriend van Antonia. José is een veelzijdig man. Hij is onder andere directeur van het visserijmuseum in Tarrafal, vrijwilliger bij de zeeschildpaddenbescherming, leraar en schrijver van een aantal boeken over de Kaapverdiaanse cultuur. Een gestudeerd man en een idealist. Weet alles over natuur, cultuur en geschiedenis van Kaapverdië en heeft ook nog eens twee weken lang ‘ons’ zeilmeisje, Laura Dekker, te gast gehad voor ze overstak naar het Caraïbisch gebied. Ze heeft hier gevoetbald met de plaatselijke dorpsjeugd en had het daarnaast druk met studeren, vertelde José.
José heeft ons op São Nicolau twee dagen mee op stap genomen in zijn auto met open laadbak, het soort auto waarmee bijna iedereen hier rondrijdt en waarmee toeristen, meestal tegen een geringe betaling, over het eiland worden rondgereden. (Deze ‘Aluguers’ verdienen misschien wel een eigen blog want ze vormen het belangrijkste transport op de eilanden. Overal in de stadjes en dorpen staan ze voor je klaar en als de chauffeur vindt dat hij voldoende klanten aan boord heeft, brengt hij je naar een stadje of dorp verderop. En als je dan vraagt of hij je nog een stukje verder wil brengen, dan doet hij dat graag voor je maar dan vraagt hij wel tien keer zoveel want dan is het een taxi geworden. Overigens is tien keer zo veel nog steeds bijna niks.)
Met Renske, Esther en ik achterin vervoerde José ons langs de mooiste plekjes van westelijk São Nicolau. Een schildpaddenstrandje waar de sporen van de schildpadden die zich elke nacht naar zee slepen, nog zichtbaar waren. Een oude vulkaankegel die hoog uit een soort maanlandschap verrees. Nou weet ik wel dat maanlandschap een begrip is dat nog weleens wat al te gemakkelijk van stal wordt gehaald, maar meer maanlandschap dan hier, heb ík het nog nooit meegemaakt. Roodzandige kliffen, kale keienvlaktes, rimpelloze glooiingen, alleen heel sporadisch een nietig boompje dat in dit landschap verdwaald was geraakt: die zul je op de maan wel niet aantreffen, veronderstel ik. Verderop was een prachtige plek aan zee waar duizenden jaren aan zeewind de kliffen volmaakt hadden gladgeschoren en geboetseerd tot kunstige, gelaagde sculpturen en waar ook nog eens, speciaal om mij extra te plezieren, een schitterende bruine gent rondvloog. En aan de voet van de oude vulkaankegel die we al die tijd al tot de hemel hadden zien reiken, vond ik in een dorre steenwoestijn liefst vier renvogels. Sprakeloos was ik daarvan. Met ook nog helmparelhoen en met kaapverdische mus, bruinnekraaf en kaapverdische gierzwaluw (die laatste drie zag ik zowat elke dag maar had ik tot een week daarvoor alle drie nog nooit gezien), was dit wel mijn ‘finest hour’. De hoge slingerende bergweg, met zicht op onder andere kolossale, torenhoge kliffen, een bergwand die honderden meters loodrecht uit zee verrees, eindigde in een stukje paradijs op aarde: verspreid over de hellingen boven een diepe, verrassend groene kloof, lag een dorpje waar de moderne tijd ongemerkt aan voorbij leek gegaan. Eenvoudige huisjes tegen de afgrond aangeplakt, terrasjes waar wat suikerriet werd verbouwd, karige groenteakkertjes, een goed gevuld waterbassin, en beneden een droge, stenige beekbedding, allemaal in een decor van grillige, steile rotswanden. We waren te gast bij het plaatselijke winkeltje annex kroegje, waar we plaatselijk gestookte grogue kregen aangeboden en waar de oeroude uitbater ons verraste met een paar woordjes Nederlands. Hij had jarenlang op Nederlandse schepen gevaren, vertelde hij, en was na zijn pensioen teruggekeerd naar zijn geboortedorp.

São Nicolau oogde van de eilanden die we gezien hebben (voor zover ik daar iets van mag zeggen) misschien wel het meest Afrikaans, met zijn robuuste, hoge bergwanden achter de oceaankust, roodachtig van kleur, gruizig en kaal en onaanraakbaar. Met zijn vulkaankegels die in volmaakte symmetrie uit het landschap verrezen. Met zijn kuststrook met keienstrandjes en zwart zand en met kale, verzengende halfwoestijnen glooiend tot aan de voet van de bergen. En met zijn oeroude drakenbloedbomen, een soort prehistorische schepselen in het halfkale bergland. Die zagen we vooral op onze tweede dag met José, toen hij ons diep de Monte Gordo in bracht, de bergketen met toppen tot 1500 meter die een groot deel van het westelijke deel van São Nicolau beslaat. Niet alleen maakten we kennis met oude vulkaankegels en vulkaankraters en diepe kloven en verrassend groene dalen met diep daarin verscholen oeroude dorpjes, maar ook met José’s broer die woonde in het ouderlijk huis waar ook José was opgegroeid, een eenvoudig onderkomen in een fantastische vallei diep in de Monte Gordo. Hij hield er twee honden en een vlucht postduiven en verbouwde onder andere bananen en suikerriet, die laatste voor de zelf gemaakte grogue die we natuurlijk even moesten proeven. En met zijn broer gingen we op bezoek bij een vriend van zijn broer, iets hogerop op de hellingen van diezelfde vallei, in een fraai huis met geweldig dakterras met zicht op de omringende gronden die terrasvormig glooiden naar de bergwanden en die zo’n beetje heen en weer bewogen tussen schrale akkertjes en keienvelden, en waar in de tuin een bonte verzameling van tropische vruchtbomen: papaja’s, mango’s, ananassen, bananen en avocado’s, en suikerriet voor de zelf gemaakte grogue die ons ook hier werd aangeboden. Ook José sloeg er meer dan één achterover, wat ons wel enige zorgen baarde gezien de spectaculaire afdaling, slingerend langs diepe afgronden, die ons nog te wachten stond. We ontmoetten nog een oude Kaapverdiaan die Nederlands sprak want hij had op een Nederlands schip gevaren en die zijn vaardigheid gebruikte om Renske en Esther keer op keer te vragen of ze soms dochters waren (‘natuurlijk’, zei Esther, ‘wat zouden we anders zijn?’) en mij waarom ik toch zo weinig sprak. En we ontmoetten nog iemand, die de vader van de gastheer bleek te zijn, die zelf overigens leraar geschiedenis was op het plaatselijke dorpsschooltje. Ook hadden nog twee jongetjes uit de buurt ons over de hellingen naar een plek gebracht waar we van dichtbij een prachtige man brilgrasmus te zien kregen, die we daarna overigens ook heel mooi zagen vanaf het dakterras van de vriend van de broer van José (die zelf dus weer een vriend is van de moeder van de echtgenote van de broer van Harriët). Zodat we weer geweldig geïntegreerd hebben met de plaatselijke bevolking van Kaapverdië.

Ook wat vogels betreft was het trouwens best nog een interessante middag, met naast die brilgrasmussen onder meer ook een mooie groep kaapverdische mussen bij het huisje van de broer van José, waartussen ook een paar spaanse mussen. En hoog in het bergland, waar ik toevallig even geen postduiven zag, enkele duiven die er heel toevallig allemaal tamelijk zuiver als rotsduiven uitzagen. En laat ik ook de torenvalken hier niet onvermeld laten. Die waren zwaar gebandeerd op de bovendelen en zwaar gestreept op de onderdelen, terwijl het bruin op de rug veel grauwer, veel kouder van kleur was dan we in Nederland kennen. Ondersoort neglectus, endemisch op enkele van de eilanden hier. De Helm zegt daar onder andere over: ‘more like a merlin than a common kestrel’. En inderdaad: ik vond ze wat gedrongener, met kortere en puntiger vleugels, dan onze torenvalken.

De afdaling overigens, als een soort achtbaan vanuit het best frisse, wat grijze en druilerige hooggebergte naar het warme en zonnige Tarrafal, die ging helemaal goed. We zijn weer veilig bij ons hotelletje afgeleverd.

20 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/antonia.html






zondag 16 augustus 2015

Tony

Zo hadden we Tony, halfbroer van Antonia, die dus de moeder was van de vrouw van de broer van Harriët. Tony is een gezellige Kaapverdiaan, hartelijk, joviaal, om maar een paar clichés te noemen die op hem van toepassing zijn. Zo iemand die altijd wat te zeggen weet en maar zelden een stilte laat vallen. Kreeg op zijn 15e of daaromtrent zijn eerste schoenen, een van de kleine details die hij ons toevertrouwde. Kind dus van de lagere regionen van de Kaapvediaanse welvaartsladder, ook in het huidige Mindelo volop aanwezig, getuige de vele kleine, nu al vervallen betonnen huisjes op gruizige hellingen in buurten waar geen straten zijn maar alleen kleine, vervallen betonnen huisjes op gruizige hellingen. Getuige ook de bedelaars die vooral ’s avonds in Mindelo tevoorschijn komen, en de smalle straatjes met piepkleine huisjes waar mensen op hun stoepjes zaten te niksen en me na staarden terwijl ik langs liep met 800 euro in mijn tasje en 5.000 euro aan apparatuur op mijn rug. Waarmee ik overigens niet wil zeggen dat niksen een minderwaardige bezigheid is. Zeker niet bij temperaturen van 30 graden of meer.
Tony vertrok op zijn 18e naar Nederland, had daar allerlei soorten baantjes, woonde eerst in Rotterdam en daarna in Lisse en keerde na zijn pensioen enkele jaren geleden als welgestelde Kaapverdiaan terug naar Kaapverdië. Tony spreekt dus Nederlands. Zoals trouwens zoveel Kaapverdianen, hoewel lang niet allemaal zo goed als Tony. Want heel veel Kaapverdianen zijn wegens gebrek aan perspectief op jonge leeftijd hun land ontvlucht. Veel van hen, zo hebben we gemerkt, zijn in de scheepvaart terecht gekomen en hebben jarenlang op Nederlandse schepen gevaren. Anderen hebben in Rotterdam gewoond, waar een grote Kaapverdische gemeenschap blijkt te zijn, en hebben daar in de haven gewerkt. En allemaal zijn ze later weer naar Kaapverdië teruggekeerd. Zo kon het gebeuren dat ik zomaar op de kade van Tarrafal werd aangesproken door een mij, voor zover ik op dat moment kon bedenken, onbekende man die me in het Nederlands vroeg hoe ik het vond in Kaapverdië. Of dat in een winkeltje annex kroegje hoog in de bergen van São Nicolau de oeroude uitbater ineens Nederlands tegen ons begon te praten. Zulke dingen.
Tony haalde ons op São Vicente van het vliegveld, waarvoor nog dank. Tony liet ons Mindelo by night zien, met zijn kroegen en restaurantjes en terrasjes aan de baai. En Tony liet ons met de auto en onder het gezang van Cesaria Evora, de heldin van heel het land, het São Vicente buiten Mindelo zien, wat er tot op dat moment nog nauwelijks van gekomen was, afgezien van mijn uitkijkpost aan zee maar dat was nauwelijks buiten Mindelo.
São Vicente is buiten Mindelo droog en kaal. Officieel is het nu de regentijd maar wij hebben hier nog vrijwel geen druppel gehad. Meestal schijnt de zon en die staat rond het middaguur vrijwel recht boven je te branden. Het schijnt al twee jaar niet geregend te hebben op São Vicente en dat is te zien aan de gortdroge velden waar nauwelijks een sprietje groeit. Er zijn hoge heuvels en steile wanden en grillige pieken, hoewel meest op afstand: er is hier ruimte tussen de bergen. Lome glooiingen leiden tot verre toppen. Boven gortdroge en kale woestijn, en beneden meest gortdroge en kale woestijn. Alles is kaal en doods. Behalve enkele zeldzame groene stukjes in het laagste deel van het eiland, waar wat palmen staan, waar wat struikjes net niet helemaal kaal zijn en waar we zelfs een paar goedgevulde waterputten zagen.
In de heuvels kun je lange tijd dwalen zonder één vogeltje te zien of te horen. Je kunt trouwens ook een uur aan zee staan zonder één vogel te zien. Dat is een belevenis op zich. Er vliegt hier soms vrijwel niets boven zee. Geen meeuwen en geen sterns, zoals bij ons. Maar als er dan eindelijk wel iets vliegt, dan is het meteen een keerkringvogel of een bruine gent of een paar kaapverdische pijlstormvogels. Nou, daar teken ik voor. Dan kunnen die meeuwen en die sterns me even gestolen worden.
Tony bracht ons onder andere naar Baia das Gatas, een mooie plek aan de oceaan met lage rotsen waarop een krachtige branding uiteensloeg. Hier vloog wel een visarend rond. Visarend is in Kaapverdië een beetje een zeevogel die veel boven de oceaan jaagt. Hoewel wel altijd vlak onder de kust. Maar verder dus niets, boven zee. Net als verderop op een tropisch strandje bij Calhau waar we heerlijk comfortabel het warmst van de dag doorbrachten in de schaduw van een ingenieus bouwsel van palen en tentdoek van Tony. Ook hier een lege oceaan, en daarnaast een strand vol met grappige zandkleurige krabbetjes en een ruig achterland met nauwelijks begroeiing en zonder één vogeltje. In onze rug de hoge hellingen van de Monte Verde, met ruim 700 meter de hoogste berg van het eiland en in tegenstelling tot wat de naam wellicht suggereert, momenteel allerminst groen. Daarvoor moet het eerst gaan regenen. Het eiland en zijn bewoners wachten er met smart op.

16 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/jose.html





zaterdag 15 augustus 2015

Mindelo

Onze vakantie was ook een bijna geheel verzorgde reis door Kaapverdië, verzorgd door een netwerk van familie, familie van familie en vrienden en kennissen van familie van familie, die zowat dag na dag voor ons regelden en waar we altijd welkom waren voor een lunch of een etentje of een tochtje over het eiland.
Op São Vicente verbleven we in het appartement van de moeder van de echtgenote van de broer van Harriët in het centrum van Mindelo. Mijn favoriete wandeling daar was naar een uitkijkpost aan zee op een kleine drie kwartier lopen. Ik ging dan graag vroeg de deur uit want later op de ochtend werd de hitte bijna ondraaglijk en tegen de tijd dat het weer een beetje uit te houden was, was het alweer bijna donker. In het dan nog stille straatje op weg naar de haven zwierf een keer een wat slonzige dame rond. Bart-Jan had ons gewaarschuwd: in Mindelo moet je tijdens de stille uurtjes wel een beetje oppassen. Maar ze vroeg me niets, ze bood me niets aan, misschien was ze wel gewoon een vroege schoonmaakster. Beneden kwam je langs de baai waar het ook om zes uur ’s ochtends al behoorlijk druk was, blijkbaar dachten veel Mindeloërs er net zo over als ik. Langs de jachthaven waar enkele luxe jachten verblijf hielden. Langs het haventerrein waar elke ochtend vele tientallen jonge mannen samenschoolden op zoek naar, dachten wij, het werk van de dag. Langs het strandje Laginha waar dagelijks half Mindelo zich aan het blauwe oceaanwater tegoed doet. En langs de fitness-apparaten waarop vele Mindeloërs zich dagelijks uitsloven. En intussen werd ik voorbijgesneld door vele hardlopers en snelwandelaars, ook om half 7 ’s morgens al, veelal met mobieltje in de hand. Verderop omhoog het eerste bergland in. Onderweg nog wat bouwsels van verscheidene aard, betonnen skeletten van huizen waar soms nog aan gebouwd werd, die soms voorlopig af leken al was het grootste deel nauwelijks nog bewoonbaar, en die soms nog voordat ze waren afgebouwd alweer in verval leken. Een paar honden die me nablaften. Om uiteindelijk een plateautje bijna recht boven zee te bereiken. Achter je een oud kanon. Rechts van je zicht op hoge, steile kliffen en een los kegeltje in zee aan de voet daarvan. Links achter je zicht op de baai en de haven en op Mindelo daarachter en de bergen rond Mindelo. Links voor je zicht op de eenzame rots als de vin van een reuzenhaai die de baai van Mindelo bewaakt. En recht voor je, schemerend aan de overkant, zicht op het hoge bergland van Santo Antão, waar de toppen af en toe boven de wolken uitsteken.
Dit was de plek waar ik al op mijn tweede ochtend in Kaapverdië een roodsnavelkeerkringvogel zag langs vliegen. Nog maar twee dagen onderweg en nu al de ‘Heilige Graal’ binnen. Want roodsnavelkeerkringvogel was natuurlijk mijn ultieme droomsoort deze vakantie, de vogel die ik in gedachten had gehad een paar dagen terug, toen ik me had afgevraagd of ik over een paar dagen werkelijk … Het was weliswaar een juveniele vogel, zonder de verlengde staartpennen die de adulten sieren, maar dat mocht de pret niet drukken.
Een dag later zag ik op diezelfde plek een school dolfijnen vlak onderlangs zwemmen. Ook al zo’n onvergetelijke belevenis. Waarna we, de volgende ochtend, naar São Nicolau vertrokken. En ons daarna, na een kleine tussenstop op São Vicente, een week lang op Santo Antão vestigden. Beide waren geweldig, maar een roodsnavelkeerkringvogel zag ik er niet.
De laatste paar dagen waren we terug in Mindelo en ging ik weer naar mijn favoriete uitkijkpost. Langs de jachthaven, langs het haventerrein, langs het strandje enzovoorts. En daar zag ik opnieuw de roodsnavelkeerkringvogel. De dagen erna zag ik er nog diverse, onder andere een fraaie adulte vogel met verlengde staartpunten ver achter zich aan wapperend die bovendien enkele spectaculaire duikvluchten ondernam. Blijkbaar is de zee-engte tussen São Vicente en Santo Antão een goede plek voor roodsnavelkeerkringvogel. Dat men dat maar weet.

15 augustus 2015


Meer lezen over Kaapverdië? http://guuspeterse.blogspot.nl/2015/08/tony.html