maandag 29 december 2014

2014

‘Het jaar van de angst’, zo benoemde Vrij Nederland het afgelopen jaar. Ergens anders las ik het jaar van de vijand. Het was het jaar van cryptische lettercombinaties: IS, MH17. Jaar van ellende en van rampspoed. Maar voor vogelaars was het ook het jaar van de bruine klauwier, van roodborstlijster en van afrikaanse woestijngrasmus.
Wij zijn eigenlijk maar een vreemd soort mensen. Nou ja, laat ik voor mezelf spreken: ik in elk geval. Economische crisis noch politieke malaise deren ons. De wereld kan in brand staan of de samenleving in scherven uiteenvallen, zolang wij mooie vogels zien, zijn we gelukkig. Niet ons inkomen of de omvang van onze bankrekening noch de grootte van onze auto zijn bepalend voor onze eigenwaarde, maar de soorten op onze lijst, de vogels die we zien. Wij meten ons succes niet in geld, niet in carrièreontwikkeling, maar in waarnemingen. In herinneringen. Wij verzamelen herinneringen, geweldige herinneringen, en die maken ons rijk. Of we daarin erg anders zijn dan andere mensen, valt trouwens te betwijfelen. We verzamelen allemaal ons leven lang onze herinneringen. Aan het eind verliezen we ze weer en zo eindigen we allemaal zoals we begonnen zijn: arm.

2014 ligt alweer zowat achter ons: tijd voor de traditionele terugblik. Wat zijn zoal de bijzondere herinneringen die het afgelopen jaar heeft nagelaten?
Een van de meest typerende momenten van 2014 is wat mij betreft die zaterdag in januari dat ik bij Lettele naar een schitterende dwerguil stond te loeren die me vanuit hoog in de boom zat aan te kijken zoals alleen een uil je kan zitten aankijken en je het gevoel kan geven dat jij het niet bent die hem betrapt, maar hij die jou betrapt terwijl precies op dat moment een berichtje: bruine klauwier bij Netterden. Nieuwe soort voor Nederland! Eerst nog een moment van vertwijfeling: het was een beetje teveel op dat moment. Maar de volgende dag stond ik bij Netterden naar een bruine klauwier te kijken: nieuwe soort voor Nederland.
Ook sterk was die dag in april: ik had zojuist staan genieten van een prachtige witstaartkievit in Den Helder, toen er een roodborstlijster gemeld werd in de buurt van Castricum. Ook al nieuw voor Nederland. Dus geen Texel voor mij die dag maar met spoed naar het station, de trein naar Castricum genomen en enkele uren later nam ik deel aan een uiteindelijk succesvolle zoektocht naar deze amerikaanse dwaalgast.
Ik wil maar zeggen: de zeldzaamheden buitelden zowat over elkaar heen dit jaar. Het was al niet mis de afgelopen jaren maar dit jaar sloeg alles, wat mij betreft. We zijn inmiddels met zo veel, er is zoveel kennis en ervaring in het veld, zoveel top-apparatuur ook, dat er zowat elke dag wel wat ontdekt wordt. Mijn herinneringen aan 2014 worden dan ook voor een belangrijk deel gevormd door zeldzaamheden die door anderen gevonden zijn. Als die anderen er toch niet geweest waren ... Mijn eigen vondsten vielen daarbij ook dit jaar weer in het niet. Een eigen vondst is natuurlijk altijd het leukst, maar wat ik zelf op al mijn dwaaltochten tegenkom is meestal nogal doorsnee en ontstijgt zelden de middelmaat. Natuurlijk kan ik nog altijd volop genieten van een vuurgoudhaam in de wijk of een mooi bloedrode goudvink in het Gagelbos. Maar als je achteraf terugdenkt aan het voorbije jaar, zijn het niet de dingen die je elk jaar wel meemaakt, soms bijna elke maand, die je te binnen schieten. Dan denk je aan die paar éénmalige gebeurtenissen, die monumenten die voor eeuwig in je geheugen gegrift staan. Natuurlijk had ik ook wel mijn zeldzame vondsten dit jaar. Een bladkoning in De Leijen. Een duinpieper overvliegend op Ameland. En liefst twee keer een roodkeelpieper op Texel. (Ik was overigens bepaald niet de enige die een roodkeelpieper vond dat weekend op Texel en die tweede was een gelijktijdige vondst van diverse vogelaars die in koor uitriepen: ‘ROODKEELPIEPER’). Maar de echte klappers, die werden zoals altijd gevonden door anderen.
Als ik terugkijk op dit jaar, en dan met name op de vogels van dit jaar (ja, heus, er was meer om op terug te kijken maar dat hou ik lekker voor me), dan denk ik toch vooral aan bijvoorbeeld die heerlijke massatwitch in een weiland bij Alphen a/d Rijn afgelopen november, waar zich een afrikaanse woestijngrasmus bevond: uiterst zeldzame dwaalgast uit noord Afrika of toch een ontsnappeling uit een vogelkooi? en afhankelijk van het antwoord op die vraag al dan niet de soort van het jaar. Of enkele weken daarvoor die geweldige bonte tapuit bij Zoeterwoude, waarvan herkomst door niemand wordt betwijfeld. Of die blonde tapuit op Erika bij Westkapelle in mei. Die grote franjepoot bij Den Helder. Die oosterse vorkstaartplevier op Tholen. Die ortolaan dit voorjaar bij mij vlak achter. En ik vergeet er zeker nog een paar. Al die verrukkelijke zeldzaamheden, die zijn het toch die me te binnen schieten als alle zwaarmoedigheid van het afgelopen jaar me weer even teveel is.

29 december 2014

donderdag 18 december 2014

Roerdomp

Al enkele jaren verschijnt er iedere winter een roerdomp in het plasje langs het fietspad om het centrale weiland in de Gagelpolder. Soms kun je hem zien sluipen door het riet aan de overkant van het pad, soms zie je hem roerloos langs de rietrand staan, maar meestal zie je hem niet. Of dat is omdat-ie zich schuilhoudt in het riet, of omdat-ie elders verblijft, is meestal onbekend. Ik heb ‘m wel eens kort gezien en daarna geheel zien verdwijnen in het riet achter hem, volkomen opgaand in de geelbruine wereld om hem heen. En ik heb wel eens meegemaakt dat-ie met heel veel moeite net zichtbaar was tussen het riet. Dat je minuten lang naar de goede plek staat te kijken en niets ziet, tot je ineens ontdekt dat een bepaalde onregelmatigheid in het riet toch zijn  kop is, of een stukje van zijn borst. Dus dat je hem af en toe mist omdat-ie zich schuilhoudt, is wel zeker. Maar als-ie zich soms enkele weken niet vertoont (ik kom er meestal meerdere keren per week langs), vermoed ik dat-ie zich elders ophoudt. Net als de plaatselijke zilverreigers, die ook weleens dagen achtereen in hetzelfde plasje of in hetzelfde stukje weiland kunnen zitten en dan ineens weer ergens anders opduiken. De roerdomp heb ik ook weleens vanaf een wandelpad verderop in het gebied zien opvliegen.
Vanaf ergens in oktober begin ik op mijn ommetjes de bewuste rietrand af te speuren. Dit jaar duurde het tot eind november voor ik hem weer zag. Dat is elk jaar weer een beetje spannend want elk jaar is het de vraag of-ie ook dit jaar weer opduikt. Soms heb ik het idee dat hij vooral op mooie zonnige ochtenden tevoorschijn komt. Dat hij zich dan lekker koestert in de lage zonnestralen die van achter de eventuele toeschouwer op de bewuste rietrand schijnen. Het is een aardige gedachte maar of het echt zo is, weet ik niet. Ik herinner me wel speciaal zulke zonnige ochtenden dat ik ‘m zag, maar ik zag ‘m ook wel op grijze en miezerige dagen en ik heb geen idee hoe die zich tot elkaar verhouden. Je zou er een statistische analyse op moeten loslaten maar daartoe ontbreken me de gegevens. Hoe dan ook, vanmorgen was het buitengewoon grijs en miezerig en juist vanmorgen zat-ie er weer. Niet bepaald een bevestiging van mijn idee dus.
Het is opmerkelijk hoe de vogel ondanks zijn vermaarde schutkleuren soms opvalt in die rietrand. Als je oog valt op een markante geelbruine plek die enigszins afsteekt tussen het geelbruine riet, richt dan even de verrekijker. Meestal is-ie het niet. Maar vanmorgen was-ie het wel. Een erg prettige manier om de dag te beginnen.


18 december 2014

woensdag 3 december 2014

Puth

Op station Utrecht stond de ICT naar Bazel al klaar. Een verleidelijke gedachte kwam in me op, natuurlijk kwam die in me op, maar ik liet ‘m gaan, de ICT naar Bazel, hij vertrok zonder mij. Het werd vandaag gewoon Sittard, en de herfstige glooiingen van noordelijk Zuid Limburg. Ook leuk.
Waterkoud was het, en de hele dag nevelig en grijs. Geen spatje zon. Een tamelijk sombere dag dus, een goede voedingsbodem voor een flinke winterdepressie, zou je zeggen, voor wie daar gevoelig voor is. Maar mooi!! Die verstilde schoonheid, die vervaagde werkelijkheid, die gesleten kleuren, als een landschapsschildering die al te lang in de berging heeft gelegen en nodig toe is aan een opknapbeurt maar laten ze er asjeblieft vanaf blijven want zo is-ie op zijn mooist. Dat je ergens langs de bosrand staat, aan de rand van het veld, en dat er niks gebeurt, woordeloos genot, het is al door zovelen in welsprekende bewoordingen beschreven, wat kan ik daar nog aan toevoegen? Het perfecte medicijn tegen een winterdepressie, voor wie daar last van heeft. Ik niet. Daarvoor is de herfst veel te mooi. Net als de winter trouwens. Vandaag bevonden we ons op het scharnierpunt tussen beide: de bomen waren al volop kaal en de velden naakt onder die al bijna winterse kou. Maar tegelijk hing er nog dat weliswaar verschoten maar toch herkenbare herfstkleed aan de bosranden die roodbruin en vaalgeel verzonken in de glooiingen van de eerste uitlopers van Limburgs heuvelland.
Akkers en velden rond Puth en Doenrade waren de bestemming van vandaag. Verrassend mooie stukjes gevonden daar, die in niets onderdeden voor de mooiste stukjes mergelland in de veel bekendere regio rond Valkenburg en Gulpen. Maar wel veel stiller. Ook hier die bijna intieme laagtes waar de bosranden bijna over je heen buitelen. De door uitbundig hellingbos overspoelde heuvels. De oeroude, met klimop behangen boomstammen. De wilde hagen die door het veld kruipen. Er waren ook mooie stukken braakliggend land en akkers met de plantenresten er nog op. Ideaal voor overwinterende vogels. En die zaten er dan ook. Vinken, groenlingen, ringmussen, rietgorzen, een kneu en tientallen geelgorzen, onder meer. En twee fraaie vrouwtjes blauwe kiekendief. Veldleeuweriken ook, en verrassend veel grote zilverreigers in de verwilderde akkers. Doelsoort was vandaag de grauwe gors. Die was nog knap lastig. Weliswaar zag ik er al in het begin twee in een kale boom, forse, tamelijk lompe vogels zonder kenmerken van betekenis, maar die waren al gauw vertrokken en de verdere dag heb ik ze niet meer teruggezien.
Terug in Utrecht stond de ICT naar Amsterdam al klaar. Uit Bazel, veronderstel ik.

30 november 2014


Meer Zuid Limburg: Ondertussen in Limburg

donderdag 27 november 2014

406: Afrikaanse woestijngrasmus

Toen gistermiddag bekend werd dat er vorige week enkele dagen een afrikaanse woestijngrasmus verblijf had gehouden op een geheime plek nabij Alphen a/d Rijn, was op internet de beer los. Verontwaardiging om het stilhouden van deze soort en begrip voor de goede bedoelingen van de geheimhouders vochten om voorrang. Vooral de mededeling dat de vogel sinds bijna een week niet meer was gezien en dus waarschijnlijk vertrokken was, deed bij velen pijn. Want afrikaanse woestijngrasmus is een nieuwe soort voor Nederland, een standvogel uit Noord Afrika die slechts heel zelden de Middellandse zee oversteekt en nog nooit zo ver noordelijk was vastgesteld. Dat dat mogelijk ook implicaties heeft voor zijn status als al dan niet wilde vogel, werd door de meesten aanvankelijk nog even door de vingers gezien. Voor velen was het een droomsoort en een heus drama om die op deze manier mis te lopen.
Dus toen vanochtend tegen veler verwachting in de vogel werd teruggevonden, was de beer opnieuw los. Dit keer niet alleen op internet, maar vooral ook in het veld. De taferelen die volgden waren voorspelbaar maar ook af en toe hilarisch. Massa’s verlieten huis en haard, kantoor en werkplaats en een lange stoet van vogelaars, telescopen over de schouder (wie niet goed keek kon zomaar denken dat het jagers waren met hun geweer over de schouder), schuifelde en glibberde voetje voor voetje door de vette klei van Hollands Groene Hart, langs gemaaide maïsvelden en gebaggerde sloten en over gammele bruggetjes en losse planken, en verzamelde zich op een plek midden in de polder waar het vogeltje zich blijkbaar ophield. Tegenwoordig, en eigenlijk al vele jaren, kun je dergelijke taferelen van tevoren uittekenen: de rijen geparkeerde auto’s, de haastige vogelaars met gespannen koppen, de rijen telescopen en de high fives en gebalde vuisten (of de vertwijfelde gezichtsuitdrukkingen, de sombere grimassen). Alleen de enscenering is telkens anders. Dit keer midden in oer-Hollands polderland, wel de laatste plek waar je een dergelijke zeldzaamheid zou verwachten, omringd door de platheid waaraan ons land zijn internationale naam en faam te danken heeft.
Oh, en ik doe daar zelf van harte aan mee hoor, aan die taferelen, ik lach er niemand zo hard om uit als mezelf. Bovendien, natuurlijk zijn we gek, natuurlijk verspillen we tijd en energie aan iets volmaakt nutteloos’, iets waar negen van de tien landgenoten niets van begrijpen, maar het is wel een belevenis, ik kan dat iedereen aanraden, baggeren door de klei op zoek naar een vogeltje nauwelijks groter dan een speldeknop.
Soms verlopen zulke twitches soepel en vlekkeloos en is de vogel zo gevonden. Dit keer ging het anders. Althans, voor mij en voor de mensen die ongeveer gelijk met mij arriveerden. Mensen die ons tegemoet kwamen, spraken ons bemoedigend toe: hij zat er nog, hij liet zich prachtig zien, kwam goed. Maar toen ik me bij de groep vogelaars voegde die midden in het weiland bij elkaar stonden te kijken naar een hekje op een bruggetje met een karig bosje brandnetels erachter, was de vogel net even uit beeld. Men wist zeker dat-ie rondhing in de schaarse begroeiing achter het hekje, maar toen hij zich na zowat een half uur nog steeds niet had laten zien, ging er toch maar iemand dichterbij een kijkje nemen. Hij loerde over het hekje, liep om het hekje heen en haalde nog even zijn been door het karige bosje brandnetels, maar niets. Geen spoor van de vogel
Tsja, daar staan we dan. Vind ‘m dan maar eens terug. Akkers in overvloed om ons heen, kale maïsakkers met stoppels en plantenresten zo ver het oog reikte, doorkruist door kilometers verwilderde slootkant en tot in de verte bruggetjes met hekjes en karige bosjes brandnetels. Beest was ons ontsnapt en kon wel overal zitten. De een keek hier, de ander daar en ik had al het gevoel van de dip van het jaar, wat zeg ik, de dip van de eeuw en toen …
Ik had er al niet meer op gerekend maar tot opluchting van velen werd afrikaanse woestijngrasmus anderhalve brug verderop teruggevonden. Zodat we toch weer met zijn allen een feestje konden bouwen. Want oei, wat was-ie mooi! Zo dichtbij als sommige anderen ‘m gezien hadden, getuige de magistrale foto’s die van ‘m verschenen zijn, zo dichtbij kreeg ik ‘m niet te zien maar af en toe liet de vogel zich open en bloot zien en vol in de telescoop was dat ruim voldoende voor een geestverruimende ervaring. Die kleur! Iets tussen bruin en geel in, van een zonnigheid waarvoor de zon helemaal niet hoefde te schijnen vandaag. Hij scharrelde door de begroeiing, verdween soms geruime tijd uit beeld maar was steeds daarna weer helemaal vrij zichtbaar. Heerlijk!
En zo is toch weer alles goed gekomen.

26 november 2014


Meer: Medemblik

dinsdag 25 november 2014

Toch getwitcht

In één week bonte tapuit, vale gierzwaluw en arendbuizerd: de twitcher in mij is aardig aan zijn trekken gekomen de afgelopen tijd. Dan kan er een moment komen dat je denkt: Nu Even Niet! Ik doe voor één keertje niet mee, trek me niets aan van turkestaanse klauwieren, kleine toppers of ringsnaveleenden en ga lekker iets anders doen. (Makkelijk praten natuurlijk: geen van drie nieuw. Als er bijvoorbeeld ergens een, ik noem maar wat, afrikaanse woestijngrasmus had gezeten, had ik natuurlijk wel anders gepiept.) Vandaag met Harriët een heerlijk dagje herfst gedaan, met bos en hei en veld en ven, alles in de daartoe geëigende herfstsfeer. Nou ja, niets nieuws onder de zon natuurlijk, het is ieder jaar min of meer hetzelfde liedje. Maar toch, ieder jaar minstens één keer verplichte kost, wat mij betreft.
Allereerst naar het Leersumse veld, met zijn ongerepte heidevelden, zijn stille vennen en zijn beboste kavels, alles gedrenkt in de laatste kleuren die de herfst nog voor ons in petto had. Niet veel vogels, op een van de vennen één dodaars, maar dat deed er niet toe.
En omdat we tijd over hadden, daarna de bus naar nog een stukje verder genomen, naar Elst om precies te zijn, om daar de fraaie, glooiende hooglanden van de Plantage Willem III te bezoeken. Nee, hoog is het er natuurlijk lang niet, dat weet ik ook wel, maar je kijkt er toch een klein beetje neer op het Rijndal en af en toe wekt die schijnbare ongereptheid van geaccidenteerd open land met stille bosranden en wat verspreide bosjes en kale boompjes toch die indruk. En ook al is ook die ongereptheid maar schijn en vooral het resultaat van mijn eigen fantasie (er is hier flink gekapt om mijn fantasie zover te krijgen, boomstronken steken als grafstenen uit de grond), het is er niet minder mooi om. En het leverde me toch maar mijn eerste klapekster op sinds anderhalf jaar: wel geen bonte tapuit, vale gierzwaluw of arendbuizerd, maar wel mijn soort van deze week. Dus toch nog getwitcht.


23 november 2014

zaterdag 15 november 2014

405: Ondertussen in Den Helder

Den Helder is een mooie stad. Had ik dat laatst niet ook al eens gezegd? Daar zal dan wel reden voor zijn. Je hebt er een modern station, een watertoren, een moderne kerk en een winkelstraat. Een lange winkelstraat met vele winkels, een snackbar en diverse andere etablissementen, die je via drie rotondes naar de uiteinden van de stad brengt. Je zou er een mooie VVV-folder van kunnen maken. Maar wat je vooral hebt in Den Helder, en wat op die VVV-folder waarschijnlijk zou ontbreken, zijn zeldzame vogels. De lijst van topsoorten die alleen al dit jaar de stad en haar omgeving hebben aangedaan, begint langzamerhand mythische proporties aan te nemen. Ik noem een witstaartkievit, een sperwergrasmus, grote franjepoot en steppeklapekster, en dat zijn dan nog alleen de soorten die ik er gezien heb. Ik ben dit jaar dan ook een frequente bezoeker van deze parel van het noorden. En niet alleen om er de boot naar Texel te nemen.
Vandaag kwam daar vale gierzwaluw bij. Jawel, drie dagen na mijn bonte tapuit, één dag nadat Hans me één dag voor was (zo kunnen we inmiddels vaststellen, gisteren was ik er nog lang niet van overtuigd dat hij me slechts één dag voor zou zijn), en een jaar na onze beider dubbele dip van vorig jaar is vale gierzwaluw binnen.
Op deze kille en wat grijzige novemberherfstdag had ik de keus tussen Den Helder en de noordpunt van Texel. Treinsgewijs zijn die identiek dus ik kon mijn keuze tot het laatst uitstellen, maar eerlijk gezegd zag ik de onderneming naar het uiteinde van Texel op zo’n doordeweeks tussendoortje helemaal niet zitten, dus ik hield het bij Den Helder, ook al was de vogel van Texel al wel gemeld en die van Den Helder nog niet. Toen ik door de hierboven gememoreerde winkelstraat richting uitkant van de stad liep, begon ik me wel af te vragen of ik niet een fatale vergissing had gemaakt. Maar toen ik me door een boeiend allegaartje rond een volkstuincomplex en een kerkhofje naar de Huisduinerweg had begeven, wist men mij te vertellen dat de vogel zojuist nog was gezien. Kijk, zulke berichten horen we graag. En toen ik over de Huisduinerweg richting Huisduinen kuierde, zag ik al gauw de gierzwaluw vliegen boven de bebouwing verderop. De gierzwaluw waarvan bekend is dat het een vale gierzwaluw is, een opwindende gedachte. Zelf kon ik dat eerlijk gezegd niet vaststellen, maar een gierzwaluw was het zeker. Enige tijd kon ik hem volgen tijdens zijn snelle en zwenkende tocht over de huizen en over het veld aan de andere kant van de weg, tot-ie ergens richting vuurtoren uit beeld verdween.
Een goeie start, vond ik, en uiterst bemoedigend. Ik wilde hem natuurlijk wel nog een keer, en dan wat dichterbij. Met wat geduld moest dat wel lukken, meende ik. Maar de daarop volgende anderhalf uur geen spoor meer van de vogel. Niet alleen ík kon ‘m niet vinden, geen van de diverse vogelaars die ik tegenkwam had ‘m in de tussentijd gezien, en dat waren er aardig wat. Het is zoals we vale gierzwaluwen in Nederland inmiddels kennen: af en toe geruime tijd zoek, en dan ineens duikt-ie weer op. (Misschien is dat trouwens in Zuid-Europa niet anders, alleen zijn er daar zoveel dat het niet opvalt.) Dat laatste was voor mij niet meer weggelegd: toen zat ik alweer in de trein terug naar Utrecht.

11 november 2014

donderdag 13 november 2014

Op de elfde van de elfde bij Zoeterwoude …

Niet zonder ongeduld  maar met een betrekkelijk gerust gemoed zaten we in de trein van Utrecht naar Leiden Lammenschans. De gisteren door Adri de Groot in het polderland bij Zoeterwoude gevonden bonte tapuit was vanmorgen teruggevonden en bovendien was de plek nu bekend. Dat moest bijna wel goedkomen. Na drie gemiste lifers op rij de afgelopen weken die alle drie maar één dag hadden willen blijven, eindelijk weer eens een nieuwe soort op de lijst. En eindelijk mijn eerste bonte tapuit. Elke soort heeft een geschiedenis, iedereen heeft er wel een soort verhaal bij. Wat bonte tapuit betreft: dat ik ‘m tot nu toe altijd nog had weten te missen, was al een verhaal op zich. Natuurlijk, hij is zeldzaam zat maar vorig jaar zijn er bijvoorbeeld nog drie gezien. Alle drie waren echter na één dag alweer vertrokken: eentje op verboden terrein in de duinen en eentje op een onbereikbaar eiland. Voor de derde ben ik nog helemaal naar noord Friesland gereisd. Vergeefs.
Maar deze moest lukken.

Het was de aanloop naar weer zo’n nationaal evenement voor vogelaars dat ons in staat stelt even te ontsnappen aan de dagelijkse sleur. Wie daartoe in de gelegenheid was, op deze doordeweekse dinsdagochtend, kon even de beslommeringen van kantoor achter zich laten en ook zonder bonte tapuit is dat een feest. Waarom hebben we daar eigenlijk een bonte tapuit voor nodig?
In Leiden Lammenschans met de fiets de ommelanden in. Zon, klein beetje wind tegen en zacht voor de tijd van het jaar. De weg wees zich vanzelf. Zoeterwoude was gauw gevonden en van daar wisten we het wel. Bovendien was het groepje mensen bijeen temidden van het platste polderland een niet te missen baken en ook de berg van slootafval was al van verre zichtbaar. Duidelijker konden we het ons niet wensen. En bij aankomst zagen we al meteen het vogeltje opvliegen: eindelijk mijn eerste bonte tapuit.
Waren alle twitches maar zo gemakkelijk, zo recht toe recht aan: in één keer de plek gevonden en meteen de vogel in beeld. Zo gaat het lang niet altijd. Maar deze werkte in alle opzichten voorbeeldig mee. Hij leek geen enkele schroom te kennen en trok zich niets aan van de tamelijk massale, middels vervaarlijke apparatuur nadrukkelijk op hem gerichte belangstelling. Terwijl die belangstelling er toch behoorlijk dreigend uitzag (want kent een bonte tapuit het verschil tussen een geweerloop en een telelens?), foerageerde de vogel onverstoorbaar op en vanuit de berg afval die al van verre zichtbaar was geweest en geregeld liet hij zich zo adembenemend mooi zien, dat je voor even de algehele onvolmaaktheid van het al vergat. Het was een tamelijk rusteloos beestje maar toch gaf-ie ons telkens de gelegenheid ‘m uitvoerig en van dichtbij te bewonderen. En hij was prachtig. Voor een gewone toeschouwer misschien gewoon een vogeltje, maar voor een vogelaar een eerste winter mannetje bonte tapuit: zeldzaam, pas de negentiende voor Nederland. Rossige borst, gesleten (nou ja, zo oogde het, in werkelijkheid was het precies omgekeerd: slijtage zou te zijner tijd glanzend zwart tevoorschijn toveren maar nu nog) vaal zwarte keel en grauwbruine bovendelen waarin een zweem van zwart zichtbaar was. Onmiskenbaar. Een heerlijke belevenis. Zo nutteloos, waar is dat toch goed voor? vroegen we ons niet voor het eerst af, maar zo heerlijk. Weer een weekje een gelukkig mens. Ja, daar is dat dus goed voor.
En dat op de elfde van de elfde.

11 november 2014

maandag 27 oktober 2014

Den Helder heeft het

Den Helder heeft het! Na witstaartkievit, sperwergrasmus (nou ja, objectief gezien hoort die in dit rijtje misschien niet thuis maar voor mij was-ie fantastisch) en grote franjepoot was het nu een steppeklapekster die ‘ons’ naar de top van Noord-Holland lokte. De vogel zat al anderhalve week of zo bij fort Erfprins achter de zeedijk, maar het was er tot vandaag niet van gekomen. Typisch gevalletje ‘mongolenwaaier’ dus. Vandaag was wat mij betreft de dag. Een tamelijk rustige, hoewel aan zee nog best winderige herfstdag, met wat wolkenvelden en wat zon maar droog en vrij zacht.
Ik hoef de eventuele lezer niet lang in spanning te houden want eenmaal bij het fort was het meteen raak. De vogel zat afwisselend op het hek beneden de dijk, op het gras voor ons, nog dichterbij op het hek en in de struikjes aan de overkant van de sloot. Gemiddelde afstand gedurende het uur dat ik me met ‘m bezighield: een meter of tien. Vol in de telescoop: geweldig! Wat een bruut van een vogel, zo’n steppeklapekster, met zware snavel en agressieve blik. Het merkwaardige is dat we na een vogel in 1994 achttien jaar hebben moeten wachten op het tweede geval voor Nederland, maar dat we twee jaar later alweer aan ons vierde, misschien zelfs vijfde geval toe zijn. Op een onbewaakt moment heb ik me laten ontvallen dat we er in al die jaren misschien een paar over het hoofd hebben gezien. Maar hoewel je dat natuurlijk niet helemaal kunt uitsluiten, moet ik daar nu toch van terugkomen. Bij een beetje vogelaar moeten als-ie zo’n vogel ziet toch wel de alarmbellen gaan rinkelen. Natuurlijk, het blijft een klapekster, maar die beige, wat zandkleurige tint die aan ‘m kleeft, het geringe contrast tussen boven- en onderzijde, het bescheiden oogmasker, zowel in omvang als in contrast en voor het oog afwezig, de grote handpenvlek en de relatief lange handpenprojectie, alles bij elkaar maakt het toch een behoorlijk afwijkende klapekster. Steppeklapekster dus. En hoewel velen voor mij dat al hebben vastgesteld en de vele foto’s afdoende zijn, vind ik het prettig om het ook zelf vast te kunnen stellen.
’s Middags nog een keer langs geweest. Aanvankelijk zat de vogel wat verder weg, maar uiteindelijk zagen we hem vlak voor ons op de dijk foerageren, vlak langs ons heen vliegen en zelfs enige tijd aan de zeekant van de dijk bezig. Nee, schuw was-ie niet.

Tussendoor nog een prachtige middelste jager boven het Marsdiep. Eerst vloog-ie dichtbij langs en daarna joeg hij boven zee achter de meeuwen aan. Een forse, donkere jager zonder warme, geelbruine tinten, met beperkt wit op de bovenvleugels en duidelijke dubbele flash op de ondervleugels. En bij Huisduinen tussen een paar honderd rotganzen twee witbuikrotganzen die behalve door hun opvallend witte buiken ook opvielen door hun wat bruinig ogende bovenzijde. Twee keer een leuke bonus dus. Mooi dagje weer.


26 oktober 2014

vrijdag 24 oktober 2014

Tel uw zegeningen

De weersvooruitzichten waren niet al te bemoedigend voor de paar dagen Westkapelle die we gepland hadden. Hoewel de windverwachtingen voor mij persoonlijk misschien nog enig perspectief boden, was het vooral de voorspelde regen die ons zorgen baarde. Dus toen we zondag rond het middaguur in het dorp arriveerden en het nog altijd droog was, meteen de deur uit gegaan. Pakken wat je pakken kunt. Zeedijk, Noordervroon, wat akkertjes buiten het dorp en de begraafplaats, een veldje vol lijsters tussen bolvormige bergjes van een of ander gewas, geen idee wat en geen idee wat het daar deed (drogen zou de komende dagen niet gaan lukken), en een smelleken die ineens vlak voorlangs achter de in paniek opgevlogen lijsters aan ging en alweer verdwenen was voordat die beseften wat er was gebeurd. Dat hadden we alvast maar binnen. Dat de zon scheen en dat het vermaarde begraafplaatsje er prachtig herfstig bijlag onder die machtige vuurtoren, dat was allemaal meegenomen. En dat ik op dat vermaarde begraafplaatsje niet verder kwam dan een boel lijsters, roodborst, winterkoning, kool- en pimpelmees, een spaarzaam zingende tjiftjaf en een zucht staartmeesjes, ach, dat mocht de pret niet drukken. Houden we nog iets te wensen over.
Iets te wensen over, dat is wat de vogelaar gaande houdt. Dat is wat de vogelaar zo’n gelukkige mensensoort maakt. ‘Wie bevredigd is, is immers verlost van verlangen, en daarmee ontdaan van passie’, schreef Hanna Bervoets laatst in de Volkskrant. Wij vogelaars, wij hebben nooit gebrek aan passie, want we hebben altijd nog iets om naar uit te kijken. Naar zo’n perfecte zeetrekdag in Westkapelle bijvoorbeeld. Zo’n dag dat de pijlstormvogels met tientallen aan je voorbij waaien en dat vaaltjes massaal tussen de golven door dwarrelen. Het is me opnieuw niet gelukt. Toen ik zondagmiddag aan zee stond was de wind weliswaar flink aangewakkerd, maar die stond toen bijna evenwijdig aan de dijk: zuid tot zuidwest en dat is niet goed, wat zeetrek betreft. Maandagochtend leek het veel beter: pal west. Nou ja, ietsje zuidwest misschien? Maar dat ligt heel gevoelig in Westkapelle, heb ik altijd begrepen: ietsje zuidwest is het net niet helemaal, noordwest moet het zijn. Een paar uur lang zat ik (in mijn eentje! Dat was al geen goed teken natuurlijk) op de trektelpost over zee te turen en ik moest genoegen nemen met één grauwe pijlstormvogel. Nou was die ene grauwe pijlstormvogel prachtig vond ik, langdurig kon ik ‘m volgen door de telescoop, terwijl-ie af en toe actief vliegend en af en toe zeilend over zee trok, af en toe opstijgend op de wind en af en toe een golfdal in duikend. Even bleef-ie dralen tussen de meeuwen die achter een heen en weer koersende vissersboor hingen, daarna vervolgde hij zijn weg naar het verre zuiden. Brother, where are you going? Kon weleens heel ver weg zijn: de grauwe pijlstormvogels die in de Nederlandse wateren opduiken, keren uiteindelijk terug naar hun geboortegronden en die liggen diep in de zuidelijke oceanen. Alleen daarom al is voor mij als landrot één grauwe pijlstormvogel eigenlijk al geweldig en met ook nog een fraaie grote jager, een kleine jager en diverse jan van genten mocht ik natuurlijk niet klagen vond ik. Tel uw zegeningen.

Pas dinsdagmiddag draaide de wind naar noordwest. Pas dinsdagmiddag brak de herfst in alle hevigheid los. Over de zeedijk worstelden we ons tegen de tot stormkracht aangewakkerde wind naar het stenen bankje dat verderop enige luwte moest brengen en we moesten echt enorm ons best doen om niet van de dijk af geblazen te worden. Vanuit de luwte van het stenen bankje keken we uit over een zee die zich door de noordwesterstorm die inmiddels langs de Nederlandse kust stond, tot een woest monster had laten verheffen. Hoge golven, diepe dalen, schuimkoppen en metershoge erupties, alles af en toe oplichtend in schaars zonlicht en af en toe onder gitzwarte buienluchten: het was spectaculair. Diverse kleine jagers woeien langs en diverse jan van genten zeilden ogenschijnlijk moeiteloos tegen de storm in alsof het niet meer dan een mild lentebriesje betrof. En al zijn die op de betere zeedagen betrekkelijk gewoon, jan van genten zijn altijd geweldig. Bij gebrek aan albatrossen belichamen zij de vrijheid en het avontuur die horen bij de we­reldzeeën en hun stor­men.

Die echte topdag, ja, die was natuurlijk woensdag. Ik wil mezelf maar liever niet kwellen met wat er toen allemaal langs vloog. Zelf was ik toen alweer terug in Utrecht. Die perfecte zeetrekdag in Westkapelle, die blijft iets voor later, iets om eeuwig naar uit te kijken.

21 oktober 2014






woensdag 15 oktober 2014

Dutchbirding vogelweekend op Texel

Toen ik op zaterdagochtend in zachte regen over het doodstille eiland fietste, vroeg ik me af: waar moest het heen dit weekend? Terwijl de regen soms heel stiekem aanzwol tot je merkte dat je er toch nat van werd, kwamen leuke en spannende meldingen binnen van Terschelling, van Ameland, van Lauwersmeer en Maasvlakte, maar op Texel bleef de radio angstvallig stil. Zaten we op het verkeerde eiland vandaag? Zelf kwam ik ook niet veel verder dan wat watersnippen en een paar bontjes in de Petten, goudplevieren en rosse grutto’s en één kleine zilverreiger in de Mokbaai en een stel blauwe reigers over zee. Ach, allemaal leuk natuurlijk, wie het kleine niet eert … maar zelfs trek van betekenis leek er niet te zijn. Misschien wilden ze niet, met die regen. En waar al die vogelaars waren …?
Maar toen, zo rond het middaguur, kwam de melding van de dag binnen: daurische klauwier langs het Jan Ayeslag, helemaal terug naar het zuiden (ik was inmiddels gevorderd tot de Slufter), en daarmee kon dan eindelijk ook wat mij betreft het Dutchbirding vogelweekend definitief van start.
Overigens kon de klauwier nog wel even wachten, vond ik, de vogel van Waverhoek vorig jaar oktober indachtig: eerst even de slufter in. Dat bleek een goede keus: ongeveer halverwege vloog er ineens luid roepend een pieper rond. Die roep, zo zuiver en zo fijn: onmiskenbaar roodkeelpieper! Die had ik al in geen jaren gezien of gehoord. Een topsoort dus, wat mij betreft. De vogel streek verderop neer in de vegetatie maar vloog een minuut of tien later luid roepend weer op en vervolgde zijn weg naar het zuiden.
Na een mooie blik op onder andere kanoeten en rosse grutto’s in de monding van de Slufter bleek daurische onder licht voorbehoud veranderd in turkestaanse klauwier: nog wat zeldzamer en voor mij pas mijn tweede na twaalf jaar. Tijd om me terug naar het zuiden te begeven.
Een lift van Toine Morel maakte die onderneming er een stuk aangenamer op en zo stond ik even later temidden van een man of honderd te kijken naar deze voorlopig nog mystery-klauwier. Die liet zich van tijd tot tijd prachtig en helemaal vrij zien, af en toe tot op amper tien meter afstand en wat het ook was, het was sowieso mijn mooiste ‘izabelklauwier spec.’ ooit. Maar de determinatie bleek een echte uitdaging en is vooralsnog onbeslist.
Even in het kort mijn overwegingen, voor wat ze waard zijn:
De weliswaar wat grijze maar tintloos bleke onderzijde wees op turkestaanse. De relatief donkere, koudbruine bovenzijde, duidelijk contrasterend met de onderzijde, eveneens. Het opvallend donkere, zwartachtige oogmasker was ook al des turkestaans, tenzij de vogel ouder was dan een jaar. En waarschijnlijk was-ie dat, maar naarmate hij ouder was en het masker minder een rol speelt, zou je bij daurische toch ook meer kleur op de onderzijde verwachten, lijkt me, en een lichtere bovenzijde. De opvallende witte vleugelstreep, gevormd door witte bases van de handpennen en uitlopend in witte veerrandjes, lijkt volgens de ANWB-gids ook weer naar turkestaanse te wijzen, bij daurische vrouw / onvolwassen staat: geen of onbeduidende handpenvlek. En ook de donkere, naar de snavel iets bruiner wordende kruin deed meer aan turkestaanse denken dan aan daurische. De hele vage, soms nauwelijks zichtbare lichte wenkbrauw wees juist naar daurische: die zou bij turkestaanse veel prominenter moeten zijn. De hele fijne schubjes langs de flanken kunnen ze allebei hebben maar waren misschien beter voor daurische. De staart was overwegend donker met alleen rode buitenste staartpennen, in zit niet erg opvallend maar in vlucht juist wel: volgens afbeeldingen in de ANWB turkestaans maar de begeleidende tekst is daar genuanceerder over. Alles optellend en aftrekkend kom ik uit op turkestaanse klauwier, maar ik geef mijn mening graag voor een betere.
Het was hoe dan ook weer gezellig, vogelaars onder elkaar lekker debatterend over een lastige determinatie terwijl diverse groepjes graspiepers, vinken, spreeuwen en nog wat late boerenzwaluwen overvlogen alsof de trek vandaag inderdaad vertraagd was na de regen van vanochtend.
En na alle hectiek bij de klauwier was het heerlijk om aan het eind van de middag nog even helemaal in mijn eentje (waar  waren al die vogelaars gebleven? Het moment om een zeldzaamheid te ontdekken, leek me) door de duinen van de Muy te wandelen. Melding van steppekiekendief stoorde me even niet: ik bleef lekker waar ik was. Ik liep tot aan zee en terug en kon intussen een groepje staartmezen, een blauwe kiekendief, een roodkeelduiker over zee en een luid roepend overvliegende ijsgors bijschrijven. En een spannende braamsluiper. In oktober zijn die sowieso spannend en deze had ook nog een vrij lichte, zandkleurige bovenrug. Maar we zullen het wel nooit weten.

Na een gezellige avond en betrekkelijk korte nachtrust in het huisje dat ik deelde met Jeroen en Alfred die vandaag waren wezen varen, stonden we de volgende ochtend alweer vroeg buiten. Na de mooie, meest zonnige middag gisteren nu een rustige, heldere ochtend. Geen meteorologische ongemakken dit keer op het Dutchbirdingweekend: we konden er ook deze tweede dag voluit tegenaan. Bij het eerste ochtendlicht stonden we aan de Oorsprongweg te kijken naar een juveniele steppekiekendief, eerst begeleid door een sperwer en daarna door een smelleken. Vervolgens naar de veerhaven om de mensen op te vangen die pas vandaag op het eiland aankwamen. Met de voltallige groep ging het vervolgens naar de plek van de klauwier. Die bleek helaas niet meer aanwezig. Het was de enige smet op een verder volmaakte excursie. Terug aan de Oorsprongweg genoten we uitvoerig van de fraaie juveniele steppekiek die hier al sinds vrijdag verblijft. De overvliegende roodkeelpieper (mijn tweede dit weekend!) was meer dan een bijvangst en voor diverse excursiedeelnemers een lifer, en ook de langs vliegende slechtvalk mocht er best zijn. Bij het reddingsboothuis hadden we onze eerste bladkoning van de dag, af en toe fanatiek roepend en een paar keer leuk vrij in beeld. Vanaf de waddendijk bij Zeeburg zagen we een mooie grote pieper beneden in het weiland en in de akkers van Eierland vonden we in een groep rotganzen de daar gemelde zwarte rotgans, terwijl om ons heen volop veldleeuweriken, graspiepers en kneuen plus een paar tapuiten op de akker en liefst twee slechtvalken waarvan een ook enige tijd aan de grond. En in de tuintjes zagen we de tweede bladkoning van de dag. Deze was zwijgzaam, in elk geval toen wij er waren, maar liet zich af en toe erg mooi zien, samen met een goudhaan. Het was een mooi rijtje zeldzaamheden.
Waarna we langzamerhand de terugreis aanvingen. Langs Utopia, Wagejot en Ottersaat zakten we af naar de uitgang. Bontbekplevieren, bonte strandlopers, een paar kluten, nog een slechtvalk (de vierde van de dag), goudplevieren, een kanoet, watersnippen, rosse grutto’s en een kleine zilverreiger, onder meer: zeldzaam was het allemaal niet meer maar het zijn toch de soorten die een dagje Texel helemaal afmaken. Toen we tenslotte op de boot stonden, kon er bijna geen vogel meer bij. We kunnen er weer een weekje tegenaan.

12 oktober 2014


Meer lezen? Waddenmarathon

dinsdag 7 oktober 2014

Witkruintapuit

Een fantastische vogel of ondanks alles een leuk beestje? Dat is de vraag die de CDNA, de Commissie Dwaalgasten Nederlandse Avifauna, mettertijd mag proberen te beantwoorden. En daarmee zal de commissie niet alleen beslissen over de status van deze vogel, maar ook over die van onze herinnering aan deze vogel. Herinneren we ons over vele jaren nog die fantastische, onvergetelijke ontmoeting met een uit de Noord Afrikaanse woestijn afgedwaalde zonderling uit een geslacht van thuisblijvers? Of herinneren we ons te zijner tijd niets meer? Want escape, afkomstig uit vogelkooi, het herinneren niet waard.
Woestijn of vogelkooi? De discussie golft weer over internet, althans, op die sites die zich bezighouden met het waarnemen van (zeldzame) vogels. Het gehavende verenkleed zou wijzen op vogelkooi, want het resultaat van veelvuldige interactie met het gaas. Maar hoe zou het verenkleed eraan toe zijn na een wekenlange dwaaltocht vanuit de Sahara naar het koude en natte Nederland? Een ander argument tegen wilde herkomst: witkruintapuit is een standvogel, niet erg genegen om zijn geboortegrond te verlaten. Aan de andere kant: er zijn enkele aanvaarde gevallen in noordwest Europa, waarvan in elk geval eentje, in oktober in Denemarken en Duitsland, keihard bewezen is aan de hand van isotopen-onderzoek. Wetenschap! Het kan dus wel. Ook de inmiddels lange verblijfsduur (vogel blijkt al minimaal sinds tweede helft september aanwezig) zou tegen wilde herkomst pleiten. Maar hé, het was toch een standvogel? Zo is bij bijna elk argument wel een tegenargument te verzinnen. Ook in omgekeerde richting trouwens.
Moeilijk vond ik de nagels: die zijn kort en zwaar gesleten en bij tenminste één teen lijkt de nagel zelfs geheel te ontbreken. Ik kan daar niet zo gemakkelijk een natuurlijke verklaring voor bedenken. Maar juist die bewezen Deens-Duitse vogel schijnt op een gegeven moment ook een nagel gemist te hebben.
Dat er enige symmetrie lijkt te zitten in de vleugelbeschadiging, zou dan weer wijzen op natuurlijke rui. Ik kan me dat in elk geval maar moeilijk voorstellen als het gevolg van botsingen met een vogelkooi. Maar ja, wat bewijst dat?
Scepsis alom, twijfelaars buitelen over gelovigen heen, maar bijna iedereen gaat. Ik ook. Uiteindelijk kun je niet thuisblijven, althans, de meesten niet. De paar hardnekkige ongelovigen zijn zwaar in de minderheid (overigens vermoedelijk minder naarmate je verder van de plaats des onheils gaat tellen). Bijna iedereen gaat. Honderden meldingen staan er al op Waarneming.nl en nog minstens zoveel mensen zijn wezen kijken die hun waarnemingen niet op Waarneming.nl invoeren. Neemt bijna iedereen toch maar het zekere voor het onzekere? Of is het gewoon een prachtige vogel en een hele leuke twitch? Wat mij betreft in elk geval ook het laatste, al zal ik enige lijsttechnische motivatie heus niet ontkennen. Ik vond het, met al die bedenkingen, in elk geval een mooi en interessant vogeltje en ik heb van ‘m genoten, in dat meest kale, groenloze en in andere tijden stille straatje in een nieuwbouwwijk in Oegstgeest, zo plotseling overspoeld door vreemd volk. Een klassieker, ongeacht de afloop.

7 oktober 2014

dinsdag 30 september 2014

Ode aan de beginneling

Laat ons vooral de beginneling in ere houden, de nog niet al te ervaren vogelaar die er af en toe zo verschrikkelijk naast kan zitten maar die ons ook af en toe, zonder dat hij daar erg in heeft, de verrukkelijkste zeldzaamheden in de schoot kan werpen. Gisteren was het weer zover. De vogel die ’s-avonds gemeld was als doodgewone groenpootruiter, bleek helemaal geen groenpootruiter en nog veel minder doodgewoon. Terwijl ik onwetend naar het voetbal op TV zat te kijken, herkenden enkele wakkere collega-admins in het grijze steltje op de foto een grote franjepoot, zeldzame dwaalgast uit Noord-Amerika, en dat leverde me precies de bestemming voor vandaag op, waar ik op gehoopt had. Want na twee misgelopen lifers in ruim een week vond ik het wel weer eens tijd voor een succesvolle twitch. Grote franjepoot was weliswaar geen lifer maar wel mijn tweede ooit en alweer twaalf jaar na mijn eerste, de vogel van de Scherpenissepolder in 2002. Een hernieuwde kennismaking was dus heel erg welkom. Bovendien droeg de vogel een voor mij nieuw kleed, weliswaar zonder de opvallende kleurpatronen van het adult zomerkleed zoals destijds, maar ook deze was in al zijn kleurloosheid zeer herkenbaar en het aanzien meer dan waard.
Dus vanmorgen vroeg de trein naar Den Helder zuid genomen en van daar me een weg gezocht naar de Balgzandpolder. Dat was niet moeilijk en ook helemaal niet ver, dus om kwart over 9 stond ik met anderhalve hand vol vogelaars naar een wat mij betreft weergaloos mooie grote franjepoot te kijken. De vogel liep op af en toe amper tien meter afstand te foerageren voor een kijkscherm dat de aanwezigen net voldoende zicht bood om ieder de kans te geven ‘m uitvoerig te bekijken en desgewenst te fotograferen. Het was af en toe een beetje geven en nemen en soms wat ingewikkeld manoeuvreren om de telescoop precies tussen een schouder en een achterhoofd door op de vogel te richten, maar het resultaat mocht er zijn. Het was weer genieten. Ook van de aanwezige zwarte ruiters (tientallen) en groenpootruiters (enkele). Die laatste boden indien nodig alle gelegenheid om de verschillen met de franjepoot vast te stellen. Met ook nog fraaie watersnippen, tientallen tureluurs, bontbekplevieren, bonte strandlopers en een krombekstrandloper, was het hoe dan ook een plek waar het goed toeven was.

Na de grote franjepoot stond ik voor de keus: als een echte twitcher onmiddellijk door naar Texel om daar de mogelijke withalsvliegenvanger te gaan opzoeken (overigens ook geen lifer, anders had ik ’t wel geweten), of mijn eigen plan trekken en een beetje in de omgeving gaan vogelen, in de hoop er zelf nou eens een leuke soort uit te trekken. Ik koos voor het laatste. Onder het genot van een af en toe doorbrekend zonnetje vond ik te Mariëndal vooral volop ruiende eenden en op de laatste ondergelopen bollenveldje vooral een dikke algenbrij waartussen wat bergeenden dreven en waarop de kieviten foerageerden. Aan zee was het ook niet te doen vandaag wat gezien het zwakke oostenwindje natuurlijk volgens verwachting was. In een dik half uur kwam ik niet verder dan een boel meeuwen en een paar grote sterns. Maar intussen wel, zowel zojuist boven de akkers als daarna boven de duinen, een bijna permanente stroom graspiepers over me heen. Ik lette scherp op afwijkende geluidjes maar dat leverde niet meer op dan enkele veldleeuweriken, een oeverpieper en een groepje goudplevieren. In de duinen wat tjiffen en enkele roodborsttapuiten en in Den Helder in een mooi oud duinpark een groep staartmezen en tjiftjafjes. Een eigen vondst van betekenis bleef opnieuw achterwege maar ach, ik ben niet anders gewend en de hoofdprijs van vandaag had ik toch al binnen. Dankzij de beginneling.


28 september 2014

donderdag 18 september 2014

Beijum

Het was weer eens in Beijum te doen. Blijft toch een magisch wijkje, daar in het noorden aan Groningen vastgeplakt. De soort was dit keer iets minder prominent dan de vorige keren maar toch: blauwstaart. Weinig woonwijken in Nederland die die op hun naam hebben staan. Dus weer eens de verre reis naar Groningen ondernomen, blauwstaart was immers voor mij alweer een jaar geleden en ik wilde niet weer negen jaar moeten wachten op mijn volgende. Het fietstochtje naar Beijum herinnerde ik me nog wel en daar stond ik, temidden van de vogelende menigte die hier kind aan huis is, op de vertrapte modderveldjes langs tuintjes en groenstroken die ook ik inmiddels zo goed ken. Al bij aankomst vloog een vogeltje langs me heen dat verdween in een naastgelegen tuin. Dat was ‘m, wist men me te vertellen. Mooi zo, binnen, ik kon naar huis. Maar ik bleef nog even. En dat bleek de moeite waard: al gauw was de vogel fraai zichtbaar in de kale rode takken van een rode kornoelje. Af en toe foerageerde hij even op de grond om gauw weer de kornoelje in te verdwijnen.
In de pakweg twee uur dat ik in het wijkje verbleef, sluipend door steegjes en langs heggen en schuttingen achter elk nieuwtje omtrent de vogel aan, heb ik hem nog enkele keren mooi gezien. Een bevredigende twitch dus. Tussendoor nog even op de bekende plekken van weleer wezen kijken. Van bruine lijster en van grijze junco helaas geen spoor.

26 november 2017


Meer Beijum: Groningen

woensdag 10 september 2014

402: Oosterse vorkstaartplevier

IS DIT GEEN OOSTERSE!? schalde het in hoofdletters over Internet.
Oei!
Aanvankelijk had ik het geval nog heerlijk kunnen negeren. Maar de vogel op Tholen die eerst zo geruststellend als steppevorkstaartplevier was gemeld (wat een luxe dat je je om een steppevorkstaartplevier niet druk hoeft te maken), bleek rode ondervleugels te hebben. Gewone vorkstaartplevier dus. Nou is ‘gewone’ hier een relatief begrip want in Nederland is die nog nieuw voor me, dus dat is een soort die om actie vraagt. Maar was het geen oosterse? Oosterse vorkstaartplevier: die vraagt niet, die eist actie, want of je ooit een herkansing krijgt, is nog maar de vraag.
Oosterse vorkstaartplevier is een waar oriëntaals mirakel, een droomsoort. Minstens tien keer zeldzamer dan vorkstaartplevier, afkomstig uit het hele verre oosten en pas één keer eerder hier te lande waargenomen. Een soort met een geschiedenis in Nederland: de gelukkigen van toen wisten niet eens waar ze naar keken; het duurde zowat tien jaar voor de determinatie rond was. Zo lang duurde het dit keer niet: het wás een oosterse vorkstaartplevier! Maar de rust keerde terug: vogel was vertrokken nog voordat de meute ter plaatse was. Deze was voor maar heel weinig geluksvogels weggelegd. Voor alle anderen restte morgen een alledaagse maandag op kantoor. Dachten we.
Tot een melding laat op de avond: vogel was weer gezien, in het allerlaatste schemerlicht. Was er dus nog: ik moest morgen de hort op! Maar hoe? Tholen: veel slechter is er niet, voor een OV-twitcher. Probleem was ook: familie-etentje in een Amsterdams restaurant, en bovendien werd ik gekweld door een hardnekkige hoofdpijn. Voorlopig viel er dus helemaal niets te regelen.

Thuis bleek er toch iets te regelen. Afgesproken met Jan en Greet Witte: als-ie weer gemeld werd, kon ik meerijden. De volgende ochtend bleef het echter lang stil op de lijn. De vogel was blijkbaar alsnog vertrokken, want je hoefde er niet aan te twijfelen dat tientallen vogelaars vanaf het eerste ochtendlicht aan het zoeken waren. Dus dat werd toch een alledaagse maandag op kantoor. Dachten we.
Maar toen kwam de piep.
En dan spelen zich waarschijnlijk op vele plaatsen verspreid in het land soortgelijke taferelen af. Opwinding, haast, ineens wil je alles tegelijk doen: bellen naar de Witte’s, spullen bij elkaar pakken, paar boterhammen klaarmaken, niets vergeten en wegwezen.
In de auto naar Zeeland keerde wederom de rust terug. Het liep op rolletjes. Het asfalt zoefde vredig onder ons door en op gezette tijden was er een geruststellende piep: vogel nog ter plaatse. Voorbij Steenbergen echter leek ineens alles tegelijk mis te gaan. Wegen waren opgebroken en bruggen afgesloten en intussen was de vogel opgevlogen. ‘Opgevlogen richting Stinkgat, lijkt geland.’ Dat laatste om ons een hart onder de riem te steken. Nog niet alles was verloren. Maar de Tom Tom was intussen nutteloos geworden. We reden door, we keerden om, stonden vertwijfeld te puzzelen op een doodstil landweggetje en zochten naarstig naar een andere route. Waar zaten we? Waar moesten we heen?
De telefoon met Google maps bracht uitkomst, leve de moderniteit, ik weet niet of we er zonder gekomen waren. (Maar als je het begrip moderniteit maar ruim genoeg neemt, hadden we zonder niet eens van de vogel geweten en had ik gewoon een alledaagse maandag op kantoor meegemaakt. Al heb ik geen idee wat ik daar zonder moderniteit had uitgevoerd.) Terwijl Tommie ons telkens wilde laten omkeren en ons telkens de andere kant op stuurde, vonden we uiteindelijk toch de plek des onheils. Een overvolle parkeerplaats langs de weg. Auto’s kriskras geparkeerd langs een zijweggetje. En op de dijk tientallen vogelaars die door hun telescopen stonden te turen. Jong en oud, bekend en onbekend, allemaal op zoek naar die ene vogel tussen de kieviten langs de oever tegenover. Het kostte een hoop zweet en een hoop ongeduld maar uiteindelijk kwam alles goed: oosterse vorkstaartplevier in beeld!
Aanvankelijk zat dit zoveelste wereldwonder roerloos en met zijn rug naar ons toe half verscholen tussen de kieviten. Maar na een tijdje begon-ie te bewegen en zagen we hoewel vrij ver weg toch een heuse vorkstaartplevier. Een paar keer vloog-ie een stukje en daarbij kwamen soms ook de rode ondervleugels in beeld. En daar krijg je het als vogelaar heel erg warm van: dit was inderdaad geen steppevorkstaartplevier. Ontbreken van witte achterrand aan de vleugels maakte de puzzel compleet: oosterse vorkstaartplevier! Andere, subtielere kenmerken, noodzakelijk om de determinatie werkelijk hard te maken, waren voor ons niet weggelegd. Daarvoor was de afstand te groot. Maar we waren er gelukkig mee.

We waren vroeg weer terug in Maarssen, mijn reisgenoten moesten vandaag nog helemaal naar het hoge noorden. Om het af te ronden zelf nog een ommetje door mijn eigen polder gefietst. Er waren hier net zoveel kieviten als op Tholen. Maar aanzienlijk minder vorkstaartplevieren.

8 september 2014


Meer: Afrikaanse woestijngrasmus

maandag 8 september 2014

Pelikaan

Tsja, als je nooit eens een gokje waagt, als je alleen maar naar een pelikaan gaat als definitief en met zekerheid is vastgesteld dat het een wilde is, als-ie onomkeerbaar is aanvaard door de CDNA, dan ben je dus altijd te laat en krijg je dat beest nooit op je lijst. Je kunt je natuurlijk afvragen wat daar erg aan is en waarom je zo nodig een pelikaan op je lijst zou willen. Ik heb daar zo gauw geen antwoord op, maar toch wil ik ‘m erop. En dus, en omdat de vogel die onlangs opdook bij Hengelo in elk geval niet onmiddellijk is afgeserveerd als ontsnappeling, de trein naar Borne genomen.
Maar nog amper in Borne aangekomen waren daar al de bijna ongunstigst denkbare vooruitzichten: om te beginnen was het zwaar mistig en kon ik door die mist amper het gebiedje vinden waar de vogel zich zou moeten bevinden. En daarnaast was er die raadselachtige melding van een midden in de nacht op gehoor gedetermineerde naar oost overvliegende pelikaan boven Hengelo. Was de vogel alweer gevlogen? En zo zag het ernaar uit dat ik helemaal niet aan de vraag ‘wild of niet’ zou toekomen. Voorlopig was de vraag: zou ik ‘m te zien krijgen of niet?
Na enig zoeken stond ik dan toch op een uitzichtplateautje midden in het betreffende natuurgebiedje uit te kijken over waar dat natuurgebiedje, het ‘retentiegebied Woolde’, liggen moest. Meer dan enkele vage contouren was er niet van te zien.
Na wat heen en weer fietsen begon het zicht toch wat beter te worden, veel beter zelfs en toen de mist zo’n beetje was opgetrokken, zat daar op de oever van een grote plas zomaar ineens een roze pelikaan. Al mijn zorgen voor niets dus. Restte de vraag: wild of niet? Nou ja, mocht-ie straks toch ontmaskerd worden, dan heb ik er in elk geval een heerlijk dagje aan overgehouden. Want de zon scheen ineens volop en ik toerde naar hartenlust door de bossen en langs de velden van landgoed Twickel. Een prachtige wandeling bracht me achtereenvolgens door groene velden en langs weelderige bosranden, langs een meanderende beek, over arme zandgronden met bijbehorende dennenbossen, over een mooi stuk hoogveen met dophei en witte snavelbies en mooie kale boomskeletten en weer door groene velden en langs weelderige bosranden. Glanskoppen, roepende zwarte en groene spechten, gekraagde roodstaart. En op de terugweg nog even langs de pelikaan. Het was er wat drukker dan vanochtend. Vanuit een uitzichtplek in het gebiedje stonden we te turen naar een witte voddebaal op een overhangende wilg. Ja, dat was ‘m nou. Meest zat-ie te slapen maar af en toe rekte hij zich, hief de snavel, keek om zich heen, ging recht overeind staan en strekte de vleugels, voor-ie weer inzakte en indommelde. Wild of niet, op zulke momenten is het een mooie vogel. En intussen liefst twee visarenden, eentje met vis in zijn poten in een dode boom en de ander enige tijd boven ons en in de buurt rond vliegend. En een slechtvalk die even in botsing kwam met de visarend. En een boomvalk, enkele dodaarzen, krijsende waterral en de zon die brandde: het was leuk in het ‘retentiegebied Woolde’.


6 september 2014

zondag 7 september 2014

Thuis

Na het zeldzame terug naar het gewone. Terug naar mijn eigen bescheiden Gagelpolder waar ik nog nooit iets zeldzamers heb gevonden dan een keer een bladkoninkje, altijd leuk natuurlijk in het binnenland, of een grauwe klauwier. De Gagelpolder waar alles meestal heel erg gewoon is. Maar waar het altijd heerlijk thuiskomen is na ondernemingen naar verre zeldzaamheden. Vooral als die geslaagd zijn natuurlijk.
Vandaag een mooie vroege herfstochtend met groepje gele kwikstaarten op het veld en zwermen zwaluwen boven de maïs. En een boomvalkje dat alles achter zich aankreeg. Blauwborst, roepende waterral, purperreiger. Ik zag ook een auto met bordje 'Agroverkeer' erop. Agroverkeer? ... Ontleent iemand met zo’n bordje op zijn auto daar nou enige rechten aan? Mag hij waar ik niet mag? En is die titel beschermd of mag ik ook een bordje op mijn fiets met 'agroverkeer'? En mag ik dan ook waar hij mag? Ik zie me al fietsen in zo'n verboden gebied waar altijd de leukste zeldzaamheden worden gevonden. Kom ik de boswachter tegen, hij grijpt al naar zijn broekzak om me op de bon te slingeren en dan wijs ik 'm fijntjes op dat bordje aan mijn fiets: 'Agroverkeer'.
Wat ik niet zag vandaag, waren paapjes en tapuiten. Op zich geen halszaak, mooie paapjes gezien op Ameland en laatst ook bij Den Helder, en tapuiten kom ik ook niks tekort. Maar als in mijn Gagelpolder en in mijn Ruigenhoekse polder paapjes en tapuiten worden gemeld, wil ik die natuurlijk ook graag zien. Gewoon, omdat het ook een beetje mijn paapjes en mijn tapuiten zijn. Maar daar zijn ze het blijkbaar niet zo mee eens.

2 september 2014

woensdag 3 september 2014

Johanna

Het was tafeltje-dek-je de afgelopen week, wat zeldzame vogels betreft. Voor de liefhebber was het een overvolle snoeptrommel waaruit het voor wie daartoe gelegenheid had, mateloos snoepen was. Sommigen deden dat naar hartenlust en deden daarvan publiekelijk zo smakelijk verslag dat de noodgedwongen thuisblijvers zoals ondergetekende, er achter hun beeldschermen bijna diep ongelukkig van werden. Ik had dan ook dit weekend dringend behoefte iets van al dat moois in te halen. Buurman een nieuwe auto, ik ook een nieuwe auto, het is toch een van de krachtigste drijfveren van het menselijk handelen.
Dus zaterdagochtend met de trein naar Hoorn en met de fiets met windje achter de Hoornder ommelanden in. Nibbixwoude, Midwoude, Oostwoude, Twisk: het was weer zo’n streek waar een gewoon mens als-ie er niet woont niets te zoeken heeft. Voorbij Twisk echter de waterberging en daar zag ik ze staan: de vogelaars, kromgebogen achter hun telescopen.
Hij was lastig, werd me gezegd, en nu even uit beeld. Maar toen zat-ie ineens gewoon tussen de kieviten in het gras: steppenvorkstaartplevier. Ineengedrongen, tamelijk roerloos aanvankelijk en met de rug naar ons toe. Niet veel aan zo. Maar langzaamaan kwam hij tot leven en sprokkelde ik de mooie momenten bij elkaar. En uiteindelijk waren dat er voldoende om te spreken van een topwaarneming. Want af en toe zat-ie fier rechtop, hoog op de poten en met de kop naar ons toe. Af en toe strekte hij de vleugels, draaide zich eens om en holde achter een passerende hommel aan. En tenslotte ging-ie recht voor ons een stukje vliegen. Prachtig allemaal. Tot na enige tijd de hele groep kieviten inclusief steppenvorkstaartplevier op de vleugels ging en vorkstaart uiteindelijk ver achter de windmolens uit beeld verdween.
Terug naar Hoorn was de wind tegen, dat dan weer wel.
Zondag met de trein naar Den Helder Zuid en van daar met de fiets. Mooi zonnig. Af en toe wat wolkenvelden maar de hele dag geen druppel. Dat was alvast een eerste cadeautje, gezien de voorspellingen vooraf en de berichten van elders achteraf. Een nog veel mooier cadeautje was de grauwe franjepoot die ik zomaar ontdekte op een ondergelopen bollenveldje. Die was ik gisteravond nog niet tegengekomen tijdens mijn speurtocht op internet en dat achteraf toch al iemand me voor was geweest, deed aan het genoegen weinig af. Met verder krombekstrandlopers, twee kleine strandlopers, bonte strandlopers, een kanoet en twee drieteenstrandlopers, groenpootruiters, een zwarte ruiter en kemphanen was het sowieso een leuke plek om de dag mee te beginnen.
Hoofddoel vandaag was het stukje duinen ten zuiden van Den Helder met de naam Oude Vuilnisbelt, een oase van bosjes en struikgewas temidden van het verder kale duinland. Het is inmiddels een plek met een reputatie onder vogelaars, goed voor aardig wat zeldzaamheden de afgelopen jaren. Ik noem baard- en sperwergrasmus, een door mij jammerlijk gedipte daurische klauwier en natuurlijk de langstaartklauwier die half vogelend Nederland in jubel bracht en de andere helft in rouw dompelde. Dit keer was er een sperwergrasmus aanwezig, niet half zo zeldzaam als sommige voorgangers hier maar mijn enige eerdere geval, ook op deze plek, was niet zo denderend geweest en daarna was ik ‘m jaren achtereen misgelopen. Dus die wilde ik wel weer eens, en liefst beter dan de vorige keer. De vooruitzichten waren overigens niet overdreven gunstig: hij was maar door weinigen langer dan anderhalve tel gezien.
Van de sperwergrasmus dan ook vooralsnog geen spoor. Slechts paapjes, zwartkoppen, grasmus en (nou ja, ‘slechts’) een draaihals. Ik belandde op het wandelpad naast Johanna, vriendelijk en blond maar (maar?) met beide voeten stevig op de grond. Wel blond maar geen blondje, zeg maar. Dit was hét bosje, wist ze me te vertellen. Ze kon het weten want ze kende het hier goed, was hier kind aan huis en kwam er zowat elke dag. Ze zag dit dan ook een beetje als haar gebiedje, zei ze, had er ook de langstaartklauwier ontdekt, enkele jaren geleden. Kijk aan, een vrouw met geschiedenis, dacht ik. Ik was onder de indruk en bedankte haar nog hartelijk.
Bijna achteloos zei ze: ‘daar zit-ie hoor’, alsof dat maar gewoon was. Voor haar was het dat misschien ook, ze was hier immers kind aan huis, kwam er zowat elke dag. Maar voor mij was het helemaal niet gewoon.
Daar zat-ie inderdaad. En hoe! Open en bloot en volledig vrij zichtbaar zat hij hoog in het struikje: een onmiskenbare juveniele sperwergrasmus. Tijd gaat snel op zulke momenten. Geen idee of het een paar minuutjes waren of wel tien voor de vogel zicht terugtrok in het binnenste van de struik, maar het was lang genoeg voor een onvergetelijke waarneming van een sperwergrasmus, zo mooi als ik die waarschijnlijk nooit meer zien zal. Elk veertje, elk detail haarscherp. Elk lichte veerrandje aan dekveren en tertials, elke vage ribbel op onderzijde en flanken, die stoere kop met die forse snavel, door de telescoop op 50x paste het nauwelijks nog in het beeld. Voor mij toch de soort van het weekend. En dat dankzij Johanna. Eerst een langstaartklauwier en nu deze sperwergrasmus: ik sta voor eeuwig bij haar in het krijt.

31 augustus 2014


En dan nog deze: Bultruggentwitch

maandag 25 augustus 2014

Koningseider

Om te spreken van een prachtige waarneming en een schitterende vogel, dat is iets teveel eer. Niet-ingewijden zullen er niet meer in zien dan een saaie bruine eend, niet veel anders dan de paar saaie bruine eenden die haar omringden, en met armzalige stompjes van vleugels bovendien. Maar een vogelaar ziet toch iets anders. Die ziet temidden van een stel vrouwtjes en eclips-mannetjes eidereend één ietsje afwijkend exemplaar. Een vogel die het kenmerkende strakke eidereendenprofiel met de kenmerkende strenge eidereendenblik ontbeert. Een vogel met een subtiel ander voorkomen. Dat is lastig uit te leggen maar het resultaat is een ander soort vogel. Een koningseider. En die stompjes van vleugels? Die vertellen dat deze koningseider uit het hele hoge noorden naar hier is afgedaald, ver buiten zijn normale overwinteringsgebied, om te ruien, om in één keer alle vleugelveren te wisselen. Iets wat eenden allemaal doen, alleen vinden de meeste koningseiders noord Noorwegen daarvoor wel zuidelijk genoeg.

Voor vandaag stond een excursie met vogelwacht Utrecht naar de kop van Noord-Holland op het programma. Camperduin, ondergelopen bollenveldjes, Wieringen, waar maar iets te vinden was. Nou wilde het toeval dat de dag vóór de excursie bij Texel een vrouwtje koningseider was ontdek, voor veel vogelaars een graag gezien hebbedingetje en voor de meeste excursiedeelnemers (inclusief ikzelf) een nieuwe soort. Mocht die vandaag worden teruggevonden, dan was een overtochtje gauw gemaakt.
De gehoopte piep kwam al vóór Camperduin. Toch eerst nog een uurtje over zee gekeken, die eend zou niet wegvliegen, zoals enkele foto’s van gisteren duidelijk lieten zien. Boven zee was weinig te halen: grote sterns, in de verte een juveniele drieteenmeeuw en in de polder achter ons een kleine zilverreiger. Daarmee was het wel welletjes vonden we: onder het genot van enkele fraaie vanuit de auto genoten regenbuien, zonbeschenen en met dito regenbogen, togen we naar Den Helder om daar maar weer eens de boot naar Texel te nemen, inmiddels een aardige traditie bij onze excursies richting Noord-Holland.
De spanning was vandaag van korte duur: aan de overkant konden we zo aanschuiven. De vogel zat rustig op de golven vlak langs de waddenzeedijk bij het NIOZ-haventje en liet zich gemakkelijk en uitvoerig zien. Dook af en toe eens onder en stond een paar keer overeind te wapperen met wat er van zijn vleugels over was. Koningseider in de pocket. En een mooie waarneming durf ik het dus al met al toch wel te noemen. In elk geval een lifer: nooit eerder gezien, en dat gaat bij ons voor alles.
Nog even vergeefs gezocht naar de hop die hier gisteren nog gezien is maar vandaag helaas onvindbaar was, en daarna het eiland alweer verlaten. Voor een langer bezoek kom ik binnenkort wel weer eens terug.


24 augustus 2014

vrijdag 1 augustus 2014

Geen woorden

Een vliegtuig wordt uit de lucht geschoten met zowat 300 mensen aan boord, waaronder zowat 200 Nederlanders, het land is in rouw. En ik schrijf mijn blogjes over bruinkopgors en gedipte kuifkoekoek. Het is niet dat ik ongevoelig ben, dat ik minder geschokt ben dan de gemiddelde Nederlander, alleen: wat heb ik nog toe te voegen aan de massale uitingen van ontsteltenis en verontwaardiging en wat al niet die door dit land raast? Ik heb daar op zo'n moment geen woorden voor anders dan die al honderden keren zijn gebezigd. En intussen woedt een vreselijke oorlog in Gaza. Honderden doden inmiddels. En intussen vallen er nog twee vliegtuigen uit de lucht, het viel bijna niet op tussen al het andere, geen Nederlanders onder de slachtoffers immers maar bij elkaar toch ook een stuk of 150 doden. Ebola in Afrika: dat worden er wel duizend, of misschien nog wel veel meer. En dan is er ook nog die islamitische terroristenbende die trots filmpjes op internet zet van hoe ze in koelen bloede honderden mensen afslacht en afgehakte hoofden op hekken spietst.
Het is allemaal wel wat veel voor een normaal mens. Komkommertijd noemen we dat dan.
Vrijwel iedereen kent wel iemand die … werd er gezegd na de ramp in Oekraïne. Niet dus. Pas geruime tijd na het gebeuren sprak ik mensen die iemand kenden die iemand kenden die … Zo laveer ik tot nu toe veilig tussen de slachtoffers en nabestaanden door. Ik doe daar niet speciaal mijn best voor want dat kun je helemaal niet. Het overkomt wie het overkomt en we staan allemaal machteloos. Maar af en toe komt het noodlot toch ineens dichtbij. Vanmiddag belde ik, eindelijk, met een oud-collega en vogelvriend van me die een hersentumor heeft. Vooruitzichten: niet goed. Nog zes tot twaalf maanden, meen ik. Twee dochters, net als ik, in zijn geval 9 en 13 jaar oud. En dan zijn bruinkopgorzen en gedipte kuifkoekoeken even helemaal niets meer waard. Dan weet ik even helemaal niets te zeggen. En dan wil je ook even helemaal niets meer zeggen en niets meer schrijven (doe ik natuurlijk toch), omdat alles wat je zegt en alles wat je schrijft zo ongelooflijk onbeduidend en ontoereikend en zinloos is.
Dus laat ik het hier dan maar bij laten.


31 juli 2014

dinsdag 29 juli 2014

Lissabon, 4 juli 2004

Aan alles kon je vandaag de aanstormende gebeurtenis van de komende avond, dit keerpunt wellicht in de Portugese geschiedenis zien aankomen. Aan de vlaggen die wapperden uit passerende auto’s, soms met twee tegelijk terwijl de duimen triomfantelijk door de raam­pjes omhoog staken alsof het lot al bezegeld was. Aan de vlaggen die voor de ramen hingen, in sommige flats raam aan raam. Aan de vlaggen om de fans en zelfs rond goed gevulde vrouwenbillen die door de stad liepen. En aan de Portugese shirts en de Portugese sjaaltjes die mensen droegen en die op alle straathoeken te koop waren. Alles in groen en rood. Zelfs in de plecht­statige schemer van de kathedraal waren Portugals kleuren terug te vinden.

Lissabon was, dat kon zelfs de grootste voetbalhater niet ontgaan zijn, in de ban van het EK-voet­bal en dan vooral van de finale van het EK-voet­bal, vanavond in het Estadio da Luz: Portugal tegen het arme Griekenland. De stad zinderde ervan. In stoeten trokken de supporters door de stra­ten, joelend en juichend en fluitend op hun door sponsors uitgedeelde fluitjes. Euforisch was de sfeer die ze creëerden, de Portugezen én de Grieken, uitzinnig, in elk geval blij. Geen wanklank, zelfs niet van die ene voetbalhater: het was gezellig in Lissabon.
Vanaf het Castelo San Jorge kon je het kabaal uit de diepte van de benedenstad horen opstijgen. Gejuich, massaal gezang en getoeter, het steeg op van alle straten en pleinen van A Baixo. Van het Praça do Commercio, van het Praça da Figueira en van het Rossio, van de Rua Augusta en al die andere anders zo eerbiedwaardige pleinen en avenues die vandaag waren overspoeld door de patatcultuur van de voetbalfans. Ook de burcht, anders zo’n oase van rust, ontkwam niet aan deze cultuurschok. Ook hier liepen de toeristen gekleed in het groen en rood of, soms, in het blauw en wit van de Grieken. Soms ook samen, zij aan zij, alleen maar blij om de wedstrijd van vanavond, die ongetwijfeld gewonnen ging worden, en die het helemaal niet uitmaakte dat de een Por­tugees was en de ander Griek.
Hopelijk is dat na de wedstrijd, als één van beide verloren heeft, nog steeds zo.

’s-Avonds in een barretje in een wijkje aan de rand van de binnenstad ondergingen we de finale.
Samen met de Portugezen in een Portugese bar zagen we Portugal van Griekenland verliezen; beleefden we de triestheid mee van het ‘nét-niet’ (ons Nederlanders maar al te bekend); deelden we de teleurstelling van de Portugezen. Kun je nauwer met de Portugezen verbonden zijn?
Elf Grieken tegen een heel land, en de elf Grieken houden stand! De mannen in de kroeg, de verbijstering die hun gezichten in bezit neemt, die hun trekken vervormt, hun wanhopig geschreeuw, hun machteloos gebaren naar de televisie, de ontreddering, en de berusting, langzaamaan de berusting die over hun gezichten trekt want de Grieken houden stand, zoals in lang vervlogen tijden de oude Grieken standhielden tegen een nog veel grotere overmacht van Perzen: een nieuwe mythe is geboren.
De vrouw van de barman zat, bijna demonstratief ongeïnteresseerd en onaangedaan, achter de bar een damesblaadje te lezen. Zelfs diep in de tweede helft, toen de tijd drong en heel Portugal smeekbedes richtte tot elke god die maar te binnen schoot (die hebben ze natuurlijk niet zoveel als de Grieken, vandaar wellicht ...), zelfs toen wijdde ze geen enkele blik aan het gebeuren op de televisie in de hoek van de bar. Superieure desinteresse.
Maar helaas: geen feest vanavond.

4 juli 2004


Meer buitenlandse zaken: Gedachten

Noordbroek

Sta je dan, ergens in de Middle of Nowhere in noord Groningen, te wachten op een kuifkoekoek die niet komt. Zonnetje schijnt, koren staat goudglanzend op het veld, allemaal in orde maar van de reden waarom ik hier sta, geen spoor. Tijd voor overpeinzingen. Kunnen we spreken van een mislukking? De aloude dooddoener ‘Wie nooit wil dippen moet niet gaan twitchen’ biedt geen uitkomst. Een stevige dip: het blijft een mislukking. De vraag is natuurlijk: sta ik me hier nog wel te vermaken?

Daar sta ik dan, zomaar ineens op een doordeweekse ochtend in een voor mij geheel nieuw stukje Nederland: onontgonnen terrein. Blanco, onbekend. Nou ja, spectaculair is het niet, maar toch … Morgen zal ik er nog eens aan terugdenken: gisteren stond ik nog in het Groninger akkerland nabij Noordbroek. Het zonnetje scheen, het koren stond goudglanzend op het veld. Jawel, deze ochtend zal een herinnering nalaten. En dat is toch iets, of niet?

En trouwens, die grauwe kiekendieven, die waren natuurlijk wel erg fijn.

12 juli 2011


Meer dips: https://guuspeterse.blogspot.com/2012/09/kuhls-pijlstormvogel.html

vrijdag 25 juli 2014

399: Vierhonderd

Sinds mensenheugenis kennen we in de westerse cultuur een tientallig stelsel. We tellen tot tien en dan beginnen we opnieuw: tien plus een, tien plus twee enzovoorts. En zijn we bij tien plus tien, dan beginnen we opnieuw opnieuw: twee keer tien plus een, twee keer tien plus twee enzovoorts. Tien keer tien is in dit getallenstelsel extra bijzonder: niet alleen beginnen we opnieuw bij een, ook de tientallen beginnen we opnieuw te tellen: tien keer tien plus een, tien keer tien plus twee enzovoorts, en dan tien keer tien plus tien plus een, tien keer tien plus tien plus twee enzovoorts.
Er zijn oude culturen die een tweetallig stelsel gebruikten en voor hetzelfde geld hadden ook wij het anders gedaan. Een achttallig stelsel was bijvoorbeeld een aardige kandidaat geweest, immers: een - twee - vier - acht - zestien. Een mooi rijtje, al had zestien dan natuurlijk twintig geheten. In zo’n getallenstelsel waren de honderdtallen niet bijzonder geweest, althans, niet de aantallen die ze nu vertegenwoordigen. 64 was dan honderd geweest, en 128 tweehonderd. In zo’n getallenstelsel had ik tot gisteren 617 vogelsoorten gezien in Nederland. Een mooi aantal, maar niet speciaal.
Maar we hebben een tientallig stelsel dus ik stond tot gisteren op 399 soorten, op de drempel van het Walhalla, van de hemel voor vogelaars. Nog eentje, en ik zou er helemaal bij horen.
En gisteren werd die ene gemeld: bruinkopgors te Westkapelle. Eind van de ochtend ontdekt maar daarna urenlang zoek. Dat wordt niks meer, dacht ik, en we gingen naar de film. Maar toen ik om 9 uur ’s avonds de bioscoop uit kwam (The Grand Budapest Hotel, erg leuke film, aanrader) en mijn telefoon weer aanzette, twee, drie, nee, wel vier alerts. Ik zag de bui al hangen: bruinkopgors teruggevonden.
Op zo’n moment is er bij mij altijd even een korte aarzeling: ‘nee hè, moet ik nou weer …’, maar natuurlijk moest ik weer, en de volgende ochtend zat ik in de trein naar Middelburg en daarna op de fiets naar Westkapelle. En stond om één uur op Erika, vermaarde zeldzaamhedenmagneet op zowat de meest westelijke plek van Nederland. Tussen de omvangrijke verzameling rommel die op het opslagterreintje was samengebracht, stond ik met tientallen vogelaars te wachten tot de vogel zich liet zien. Dat duurde nogal. Ik stond er anderhalf uur en begon me al af te vragen hoe laat de laatste trein in Middelburg gaat waarmee ik vandaag nog terug in Utrecht zou kunnen komen, toen ons het gerucht bereikte dat de vogel zich aan de andere kant van het terrein had laten zien. Ook daar werd ons geduld nog even op de proef gesteld. Het eerste wat ik daar van de vogel meekreeg was het opgewonden geroep naast me: ‘daar zit-ie, daar zit-ie’, maar helaas was-ie verdwenen voordat ik ‘m gevonden had. Het tweede was een vogel die ik in een flits in het struikgewas had zien verdwijnen, waar ik niks aan had gezien maar waarvan men zei dat-ie het geweest was. Maar even later vloog-ie mooi herkenbaar dicht langs ons heen. En tenslotte zagen we ‘m (bijna) allemaal geruime tijd mooi vrij dichtbij in de rand van het struikgewas. Bruinkopgors was binnen, en tot volle tevredenheid van alle aanwezigen!

Vierhonderd dus! Althans, volgens de telling van de Dutch Birding Association. Op Waarneming.nl sta ik nog maar op 399. Daar wordt de siberische braamsluiper nog niet meegeteld. Of zelfs nog maar op 396 als ook noordse, engelse en rouwkwikstaart niet meetelt. Allemaal volgens sommige instanties geen aparte soort en volgens andere, met name de Nederlandse CSNA, wel. Het geeft wel aan hoe wankel mijn pas verworven status nog is. Er hoeven alleen maar nog een paar soorten te worden samengevoegd (naast de kwikstaarten zijn barmsijzen en rot- en rietganzen goede kanshebbers) en nog een soortje afgewezen te worden door de CDNA (rode rotslijster?), en ik sta zo weer op de 390, 606 in het achttallig stelsel, ook een mooi getal natuurlijk maar ik kan dus voorlopig de verrekijker nog niet aan de wilgen hangen. De hoop en de verwachting is dat ik de komende jaren de afname net kan compenseren met een paar fijne nieuwe soorten. Met een beetje geluk bereik ik dan nog een paar keer opnieuw de vierhonderd en mag ik telkens opnieuw een feestje vieren.
Dit alles natuurlijk voor wat het waard is. In een anderstallig stelsel had het allemaal niets betekend.

24 juli 2014


Meer: Oosterse vorkstaartplevier

zondag 20 juli 2014

Loet

Tijdens een fietstochtje door de Krimpenerwaard belandde ik bij de Loet. Voor wie de Loet niet kent, en dat zijn er vermoedelijk vele: een oeroude waterloop in het hart van de Krimpenerwaard, begeleidt door broekbossen, houtkades, hooilandjes en ruigtes. Een prachtig stukje Oudhollands veenweidelandschap, een stukje geschiedenis eigenlijk, geschiedenis van een landschap. En ik moet zeggen, in tegenstelling tot hoe dat meestal gaat: nog mooier dan ik me herinner. De af en toe ongerepte wildernissen, dooraderd door smalle zijloopjes, gaven de indruk van een soort mini-Biesbosch, hoewel zonder getij. De plantengroei langs de oever en langs slootkanten was weelderig als vanouds en opgaand hout werd her en der overwoekerd door klimop, hop en heggenrank.
Ik deel een stukje geschiedenis met de Loet. Ik ken de Loet nog van voor de onderwerping van de natuur in Nederland aan de tucht van de recreatie. Nog van voordat er overal in die natuur recreatieve faciliteiten werden aangelegd en je geen stap meer kon zetten zonder tegen een informatiebord of knooppuntenwijzers aan te lopen. Toen de Loet nog gewoon een oeroude waterloop was in het hart van de Krimpenerwaard, waar af en toe op een mooie lenteavond een paar eenzame natuurliefhebbers een wandeling maakten van parkeerplaats naar parkeerplaats. Nog nauwelijks bruggetjes naar de toen nog ontoegankelijke oude broekbossen, alleen nog maar enkele (ook toen al) half vermolmde houten bankjes, en van het Loetbos met uitgezette wandelingen en trimroute was nog lang geen sprake. Ik ken de Loet nog uit de jaren 70, toen ik er als jongetje in zijn tienerjaren vaak kwam, als ik logeerde bij mijn oom en tante in Krimpen aan den IJssel, degenen van wie ik ooit alles heb geleerd wat ik toen wist over natuur en over vogels. Zoete herinneringen uit lang vervlogen jaren, je zou er een roman over kunnen schrijven.
Vanavond diverse purperreigers: als vanouds. Maar ook een overvliegend grote zilverreiger. Wat dat niet teweeg had gebracht als ons dat dertig jaar geleden was overkomen! Niemand zou ons geloofd hebben.
Tijden veranderen.

11 augustus 2010


En dan nog deze: Winterswijk

vrijdag 4 juli 2014

Tortel

Soms kan een melding, in dit geval van een zomertortel, je in een andere wereld brengen. Het was natuurlijk nog gewoon Utrecht, maar het voelde bijna alsof ik in een ver buitenland verzeild was geraakt. Ik woon nu al ruim dertig jaar in deze stad, maar hier was ik in al die jaren nog nooit geweest. Wat misschien vooral iets zegt over mij: buurtje van bedrijvigheid, van pakhuizen, van oude fabriekspanden en jonge werkplaatsen.
Zomertortel is inmiddels behoorlijk schaars aan het worden in Nederland en ronduit zeldzaam in de omgeving van Utrecht. Dus toen er vanochtend eentje gemeld werd aan de Vlampijpstraat, toen meende ik het laatste uurtje van de middag het werken wel te mogen inruilen voor een expeditie naar de ongerepte binnenlanden van de stad. Zoiets moet immers even gecheckt worden, nietwaar? En zo belandde ik in de Nijverheidsweg en aan de Tractieweg. Kasseienwegen en betonplaten, parkeerplaatsen en stoffig oud asfalt. Oude industriële panden met veelal spannende nieuwe bestemmingen. Met onkruid overwoekerde kades aan het Amsterdam-Rijnkanaal. Bedrijfsbebouwing met pakhuizen en verwilderde binnenplaatsen. Allemaal uit een tijd dat er nog gewerkt werd in Nederland, dat men nog in het zweet des aanschijns zijn brood verdiende. Gebouwd in die functionele stijl zonder franje van na de oorlog toen het land weer moest worden opgebouwd en de handen uit de mouwen moesten. Een steenhouwer, voor al uw grafzerken. Een koffiebrander, een spuitgieter, een scheepsartikelenzaak, een drukkerij, een installatiebedrijf, natuurlijk ook een installatiebedrijf, en nog een installatiebedrijf, en diverse garages. En ook, ter compensatie van al deze bedrijvigheid, een zaalverhuur / evenementencentrum en een kinder-speelpaleis. Allemaal ingeklemd tussen spoor en Amsterdam-Rijnkanaal. En daartussen talloze stukjes vergeten en verwilderd groen. Kreupelhout, manshoog onkruid en een veldje met een paar schuurtjes, het gras vergeeld alsof het hier Zuid-Europa is. Begroeide zandbergen, verwilderde tuintjes, ruigtevegetatie en brandnetels. Een omgeving waar waarschijnlijk nog nooit een vogelaar geweest is. Maar ook een plek waar je best voor een verrassing zou kunnen komen te staan, stelde ik me voor, en dan ben je wel het baasje. Een ooievaar boven op een lichtmast midden in deze hedendaagse jungle, dat vond ik eigenlijk best een beetje verrassend, hoewel niet voldoende om jezelf het baasje te mogen noemen. Maar van de zomertortel geen spoor. Waarneming blijkt inmiddels alweer verdwenen dus waarschijnlijk is het toch gewoon een turkse geweest. Die heb ik wel gezien. Toch maar blij dat-ie aanvankelijk als zomertortel is gemeld.

30 juni 2014


Meer urban birding: Spreeuwen

dinsdag 24 juni 2014

Kraanvogels

Het was, heb ik begrepen, een mooie zomerdag vandaag maar waar ik was, was het een beetje grijs. Af en toe zon, af en toe een paar druppels en een frisse wind. Wat dat betreft was het noordoosten van Nederland dus vandaag de slechtste hoek van het land om naartoe te gaan. Maar ja, kraanvogels, dus Fochteloërveen.
Die kraanvogels, dat is gelukt. Maar niet zo veel, niet zo uitbundig als ik gehoopt had. Er verbleven dit jaar liefst negen paar in het gebied, waarvan er zes succesvol gebroed hebben. Op diverse plekken zijn de afgelopen dagen leuke groepen gezien. In totaal zouden er zich 44 vogels in het gebied moeten bevinden maar ik kwam niet verder dan enkele vogels ver weg, onder andere vanaf de uitkijktoren. Maar het blijft natuurlijk prachtig om twee van zulke majestueuze vogels te zien rondstappen in het veen, en dat dat tegenwoordig zomaar kan in Nederland, midden in de zomer, dat went nog helemaal niet, wat mij betreft.
Dat is het verhaal van het Fochteloërveen: dertien jaar geleden kwamen hier de eerste Nederlandse kraanvogels sinds enkele eeuwen tot broeden en langzamerhand is dat uitgegroeid tot een leuke populatie. Weliswaar niet vergelijkbaar met die in de bekende broedgebieden in noord Duitsland en Scandinavië, maar wat niet is kan nog komen en we zijn er blij mee. En Natuurmonumenten is er trots op, gezien de borden aan de randen van het gebied: ‘Dutch crane-resort’ en ‘Kom de kraanvogels kijken’. Dat dus maar gedaan vandaag, en hoewel ik enig geduld moest hebben uiteindelijk toch met enig succes.
De bijzaken waren vandaag eigenlijk wat beter vertegenwoordigd. Ik zag een mooie man grauwe klauwier en een uurtje later zag ik er weer een, niet ver van de plek waar ik de eerste gezien had: dezelfde of toch een andere? Ik hoorde de wielewaal zingen en was als altijd onder de indruk: wat een geluid! Bij een stuk kaal geschoren grasland had ik een roepende kwartel. Zoveel geschikte hooilandjes en graanakkers waar niets te horen was en juist hier hoorde ik die kwartel. Achteraan nog wat maisakkertjes, verder niks: waar heeft dat beest dan gezeten?
Verder nog prachtige geoorde futen, vlakbij en met jongen, een wespendief, paapje, zingende veldleeuweriken en overal zingende geelgorzen. En om me heen het veen, een eindeloze zee van vaalgeel gras, af en toe onderbroken door een bosje of wat opslag of wat nattigheid en pas in de verte de bosrand. Een mooie bestemming voor zo maar een dag in juni als je toch niks beters te doen hebt.

21 juni 2014

zondag 22 juni 2014

New arrivals

Er zijn zaterdagochtenden dat ik vroeg op pad ga en onderweg mensen tegenkom voor wie het nog vrijdagavond is. Het is dan alsof je in een andere tijd leeft. Grappig is dat.
Maar dit terzijde. Sinds enkele dagen zit er in de buurt een woudaapje te roepen. Dat beest is er nog maar net. En de laatste tijd kom ik op verschillende plekken bosrietzangers tegen die ik daar een week geleden nog niet had. New arrivals, laatkomers. Voor die vogels moet het allemaal nog beginnen (als het al begint). Voor hen is het voorjaar feitelijk nog maar net op gang. Veel andere zijn al aan hun tweede broedsel toe. Voor hen is het al zomer. Het is alsof ze in een andere tijd leven. Hoewel niet vandaag want vandaag is het voor allemaal herfst. Maar afgezien van die herfst van vandaag is het natuurlijk volop zomer. Volop uitgebloeide bloemen tussen de bloeiende bloemenpracht in de bermen en op de velden. Overal hoor je de piepjes van jonge vogels, oudervogels vliegen af en aan met voer in de snavel, jonge meesjes scharrelen door de bosjes en ik had al een eerste zwervend groepje staartmezen. Da’s al bijna herfst. Dus toch herfst. Het voelt dan ook altijd maar raar dat het volgens de officiële kalender op 19 juni nog altijd lente is.

Al die jonge vogels, al dat voer dat wordt aangedragen, die eindeloze schranspartij in deze tijd van het jaar, het staat natuurlijk ook voor de enorme overvloed in de natuur. Ze eten met zijn allen volop dezer dagen, wat natuurlijk betekent dat ze ook volop gegeten worden. Van al die jonge meesjes en eendjes en al dat andere schattige kuikenspul overleeft misschien één op de tien de zomer. De rest beland in de maag van meestal weer ander jong spul. Om het over al die arme rupsjes en mugjes maar niet te hebben. Het insectelijk leed is onnoemelijk. En al die muizen en vissen! Voor enorme aantallen beesten is geen plek in de natuur, anders dan als voedsel voor anderen. Dat we daar af en toe ook even bij stilstaan. Want het zal je kind maar wezen.
Het voorjaar is één grote moordpartij.

19 juni 2014

woensdag 11 juni 2014

Nieuwe Natuur

Het pinksterweekend begon zaterdag met een mooie wandeling van Werkhoven naar Wijk bij Duurstede. Zon en een temperatuur van tegen de dertig graden Celsius. Akkers en velden, boomlanen, een stukje bos, landgoed met statige oprijlaan richting landhuis dat in de verte opdoemt aan de bosrand, het oude kasteel Sterkenburg met omringend kasteelbos, Langbroeker wetering en Kromme Rijn. Oude natuur, oude geschiedenis en de neerslag daarvan in een oud landschap. Wat vogels betreft: grauwe vliegenvanger, boompieper, spotvogel, niks opmerkelijks maar ach, dat was vandaag ook helemaal de bedoeling niet. Weidebeekjuffers boven de Kromme Rijn, dat was leuk, en een ringslang ritselend door het gras op Sterkenburg. Maar intussen wel alsmaar meldingen van geweldige soorten elders in het land, ja, dat krijg je ervan, met de moderne communicatie, maar vandaag ver buiten bereik en morgen vast en zeker alweer vertrokken. Ik tuurde natuurlijk geregeld de lucht af, maar niets, nauwelijks een buizerd.
Maar toen dook in de berichtgeving ineens die ralreiger op, in de Bovenmeent bij Bussum. Dus ’s avonds de vermoeidheid afgeschud en naar Bussum zuid en met het vouwfietsje naar de Bovenmeent. De al jaren niet-meer-zo-nieuwe natuur daar is onlangs uitgebreid met kersvers onder water gezette weilanden en dat heeft in korte tijd al tot mooie resultaten geleid. Vandaag de kroon op dat werk: een schitterende ralreiger. Bij aankomst, om een uur of 8, was de vogel net even uit beeld, diep verscholen in een bosje riet en zuring. Vaak is het dan lang wachten maar dit keer viel het mee: na een kwartiertje verscheen-ie aan de rand van het bosje waar hij even mooi, open en bloot zichtbaar was voor-ie zich weer terugtrok. Zo ging dat een tijdje. Meestal was de vogel verborgen in het bosje of sloop daar buiten beeld achter langs, en af en toe kwam-ie tevoorschijn en was dan enige tijd mooi zichtbaar. Maar na een tijdje ging hij aan de wandel, doorstak een open stuk met alleen hier en daar een hoger plukje en was zodoende geweldig te zien, sluipend en schuifelend. Af en toe stond hij even roerloos, strekte zich, schoot dan plotseling fel uit en had vervolgens iets in zijn snavel. Iets ondefinieerbaars meestal, maar hij at er goed van.

Voor zondag had ik, na een week uitstel, mijn tochtje naar Groningen gepland. Trein naar Haren en op de vouwfiets richting Zuidlaardermeer. Het was regenachtig en grijs maar ook zo zacht en zo windstil dat het je helemaal niet deerde. De Onnerpolder, met fraaie hooilanden met wulpen, geelgors en zingende veldleeuweriken. En de Oostpolder, met naast hooilanden uitgestrekte plasdras, en met onder meer ouderwetse aantallen grutto’s en tureluurs, aantallen die je in de gangbare landbouwgebieden, zelfs in de betere, allang niet meer tegenkomt. Geoorde futen, zomertalingen en ineens jagend boven het hooiland naast me twee witvleugelsterntjes. En ook al had ik ze verwacht, toch ging er even een schok door me heen. Zoals vogels je altijd weer kunnen verrassen. Want zo mooi, zo elegant, zo smaakvol. Net engeltjes, met hun bijna witte vleugels afstekend tegen hun zwarte rug. En van onder die zwarte ondervleugeldekveren, als een soort uitgelopen inktvlek. Verderop zag ik er meerdere. Zeker zeven, want zoveel telde ik er op zeker moment gelijktijdig, maar het zijn er vast nog wel een paar meer geweest. Ook passeerde een witwangstern, riep een porseleinhoen en zongen de veldleeuweriken. Drie lepelaars, een kleine zilverreiger, gele kwikstaarten, een waar paradijs.
Een zelfbedieningsfietspontje, een attractie op zich, bracht me in het recreatiedorp Meerwijck aan de andere kant van het meer en zo belandde ik in de Kropswolder buitenpolder. Ook hier een doolhof van water en drassig land en ook hier geoorde futen, meer nog dan zojuist en met volop jongen. En hier vond ik die andere zeldzame moerasstern: witwangsterns. Ik telde in de gauwigheid elf nesten en de sterns vlogen af en aan.
Zo fiets je dus in krap een uur van de witvleugelsterns naar de witwangsterns! In Nederland hè, niet in Polen, niet in Wit Rusland, gewoon in ons eigen kikkerlandje waar we tot enkele jaren geleden genoegen moesten nemen met af en toe een enkele verdwaalde vogel van dat type. En dan kun je wel cynisch doen over Nieuwe Natuur in Nederland, over natuurbouw en roepen dat in Nederland echte natuur niet meer bestaat want dat alles door de mens is gemaakt en gepland maar als dat tot taferelen leidt zoals hier rond het Zuidlaardermeer, dan maakt het mij eerlijk gezegd helemaal niets uit of je dat echte natuur wilt noemen of niet.

9 juni 2014


Niet bij vogels alleen: In memoriam: de huiskraai

maandag 9 juni 2014

Bretagne

Ik herinner me vooral de vuurtorens, die glinsterden aan de horizon en allerlei vage associaties op­riepen, gedachten aan iets vers en ongrijpbaars.
Dat was 's nachts. Overdag oogverblindende kliffen en sprookjesachtige rotskusten. Uitzich­ten tot ver over de wereldzeeën en getijdenhaventjes waar vissersbootjes met trossen van oranje bol­len scheef­gezakt in het slik lagen. En meer. Genoeg al met al om je dag na dag de ogen aan uit te kijken. Maar 's nachts vooral het nietige licht van de vuurtorens dat, temidden van kolos­sale duisternis, twin­kelde aan de horizon. En de nabijheid van de eigen vuurtoren die zijn licht­bundels, zo helder alsof je eraan hangen kon, naar de verte zond.
Als boegbeelden staan ze aan hun standplaats genageld. Ze belichamen het karakter van Bretagne, daarnaast terug te vinden in zulke uiteenlopende zaken als de warme crêpes in de crêperies, akkertjes met bloeiende artisjokken, de stakerige kerktorentjes van grove zandsteen en de onuitsprekelijke na­men die we lazen op straatnaambordjes onderweg.
Zowat ieder plaatsje had zijn eigen vuurtoren. Dichtbij landinwaarts vonden we de onze: een vreemd­soortig lichtbaken dat in geheel eigen ritme stond te knipperen. Een onwaardig ge­drocht, zowel in licht­beeld als in gestalte, dat helemaal niet beantwoordde aan de voorstelling die men zich van een vuurtoren maakt. Op een late avond stonden we aan zijn voet en ver­baas­den ons: de schamele toren was hol, het licht scheen door de kieren van de vergrendelde deur, spinrag als een verzegeling en ver­der niets.
Niet ver weg scheen ook het machtige zwaailicht van St. Mathieu dat, met een tussenpoos van vieren­twintig stappen op een koude avond op weg van de kroeg in het dorp terug naar de tent op de lege cam­ping, zijn licht aan de hemel streek en tot ver over land en zee slingerde. En aan de horizon deel­den verre en onbekende oorden via hún vuurtorens geruisloos hun bestaan aan ons mee. Zoals het oceaaneiland Ouessant, waar de Phare de C'reach schitterde onder zijn ge­lij­ken.

Enkele dagen later waren we zelf op Ouessant en verdronken we in het licht van dezelfde vuur­toren die gisteren nog aan de horizon stond. En 's nachts, wandelend over het eiland, za­gen we ver weg de gloed van een andere vuurtoren. Zoals Ouessant deel had uitgemaakt van de nachtelijke horizon van St. Mathieu, zo nam St. Mathieu nu zijn plaats in op die van Ouessant. We hadden van vuurtoren ge­ruild.


September 1988


Meer buitenlandse zaken: Albertville